Hij is lief
Mijn zoon heeft, net zoals vele andere kinderen van zijn leeftijd, een gruwelijke hekel aan ons wekelijkse boodschappenrondje.
Geef hem eens ongelijk. Het is dikwijls druk, de mensen zijn door die drukte strontchagrijnig en het is gewoon saai om te moeten toekijken hoe mama sperziebonen met elkaar vergelijkt.
Maar de afgelopen keer was dit anders.
Mijn zoon maakte namelijk ‘een vriendje’ in dezelfde, normaal zo gehate, supermarkt.
Een jongetje van ongeveer 8 aan wie hij zijn auto’s kon laten zien, waar hij zijn beste racewagen-imitatie voor uit de kast trok terwijl hij zijn wagentjes van de keukenrollen liet glijden.
Ze hadden het gezellig en ik gaf ze de tijd om even te spelen.
Een wat oudere vrouw die ons in het zelfde gangpad passeerde wierp een blik op de gierende jongens en toverde een glimlach op haar gezicht.
“Wat is uw zoon lief,” zei ze.
Ik knikte. Hij is inderdaad lief. Dit is zijn beste eigenschap, samen met zijn spontaniteit.
Ze kwam dichterbij me staan en fluisterde. “Hij speelt gewoon met zo een…”
Nog voor ze haar zin af kon maken onderbrak ik haar. “Zo een, wat?”
“Je weet wel.” Ze had moeite de juiste woorden te vinden. “een speciaal kindje.”
Het vriendje van mijn zoon was namelijk niet, zoals veel kinderen van die leeftijd, rond aan het rennen en hij maakte geen mot met zijn moeder over hoe lang het allemaal wel niet duurde. Het nieuwe vriendje van mijn zoon was gehandicapt.
De woorden van deze mevrouw bleven ook op de terugweg naar huis door mijn hoofd spoken. Ze zei het alsof het het bewonderenswaardig was. De manier waarop mijn zoon vriendschap sloot zoals ik hem al veel vaker had zien doen.
Ik keek hem aan, hij liep met me mee. Zonder vragen.
“Heb je leuk gespeeld?” probeerde ik een gesprek op gang te brengen.
Om te pijlen of hij misschien doorhad dat dit jongetje in de ogen van vele mensen ‘anders’ was. Of hij het misschien vreemd vond, apart, of minstens interessant dat hij niet liep, maar in een rolstoel zat.
Hij keek mij aan met zijn grote blauwe ogen die betekenisvol begonnen te glimmen. Hij stak van wal over hoe het jongetje zijn auto’s zo leuk vond en hij deed voor hoe hij hem liet lachen met zijn allerbeste raceauto-imitatie.
“Dat jongetje was lief, heh?” Zo eindigde hij zijn verhaal.
Ik knikte, maar was verder stil. Hij is lief.
Niet anders, niet vreemd, niet apart, of interessant. Maar gewoon, net als hijzelf, lief!
En dat was voor mij dan ook alles wat hij hoefde te weten.