Mijn Tour-verslaving
Ieder middag probeer ik om twee uur thuis voor de buis te zitten.
Het is namelijk weer zo ver, de Tour de France is begonnen.
Al jaren probeer ik zo veel mogelijk te kijken.
Ik vermoed dat ik besmet ben geraakt met het Tour-virus toen de Tour mijn woonplaats Leiden aandeed in 1978.
Toen nog in de tijd van Raas, Winnen, Kneteman en Zoetemelk.
Met op de motor Theo Komen.
Ik kijk naar de prachtig glooiende landschappen, de juichende mensen langs de weg, koeien met geel geverfde truien aan.
De caravans van vroeger hebben plaats gemaakt voor inmense campers.
Ploegenbelang kwam in plaats van eigen belang.
Ik zat voor de buis toen Fabio Casartelli in 1995 zijn bocht miste en jammerlijk om het leven kwam.
Aankomsten op de Alp ‘d Heuz, sneeuw in de Alpen, mist in de afdaling.
Het was de tijd van Hinault, Fignon, Amstrong en Boogerd.
En de tijd van Mart Smeets en Jean Nelissen.
Nu is het weer zo ver.
Tientallen helicopters zorgen voor prachtige beelden.
Na al die jaren kijken geniet ik nog steeds van het landschap, de eeuwenoude chatteaux en kloosters.
Dorpjes die alleen gedurende de Tour tot leven komen.
Rivieren en bruggen die prachtig opduiken in de verte.
Ik heb de verhalen over doping gehoord, renners door de gendarmes afgevoerd zien worden.
Het heeft allemaal geen afbreuk mogen doen aan mijn bewondering.
Diep respect voor alle mannen die dit drie weken lang kunnen volhouden.
Ik heb geleerd wat een chas patat is, linkeballen, een treintje en een waaier.
Nu luister ik naar Maarten Ducrot en Herbert Dijkstra.
De renners komen tegenwoordig uit alle windstreken en heten Froome, Contador, Nibali en Dumoulin.
Kortom ik ga er weer lekker voor zitten en mis de Tour al voordat hij in Parijs zijn laatste rondjes rijdt.
Pure topsport die eigenlijk alleen tijdens deze ronde zijn terechte waardering krijgt.