Kleine jongetjes en stoere mannen
Het is een avond als alle anderen. Vrijdagavond, de dag dat we allemaal stoom kunnen afblazen. Zes jonge mannen in een kamer met koude biertjes, warme pizza’s en nog wat lege chips-zakken hier en daar verspreid. De televisie speelt beelden van een geweldige komiek, Jochem Myjer. Hij weet met zijn energie en enthousiasme menig lachsalvo de kamer in te brengen. Grappen over zijn liefde voor Maxima; verhalen over een homoseksuele Paus, of de kindjes van de buren; niets laat Jochem ongemoeid. Meerdere lachsalvo’s volgen, net als vele biertjes.
Plots wordt het stil in de kamer. Jochem heeft een nummer ingezet over zijn vriendin. En juist op dat moment worden al mijn vrienden stil. Waar hardop lachen eerst de boventoon voerde, zijn die stoere en bierdrinkende mannen dood en doodstil. De zinnen van Jochem die normaal de kamer binnen denderen en een golf van lach teweeg brengen, zijn opeens heel zacht en breekbaar geworden. En juist die zinnen, die woorden, breken die kleine hartjes van die vaak zo stoere mannen.
Ik heb ze eigenlijk nog nooit zo gezien. Opeens denken ze aan hun vriendinnen, of juist de vrouw die ze nog helemaal niet hebben gevonden. Ze verlangen, ze dromen, ze willen even dat gevoel. Dat gevoel dat Jochem zojuist de huiskamer in heeft gebracht. Dat gevoel waar we uiteindelijk dus allemaal gewoon naar op zoek zijn. Dat gevoel, wat Jochem heeft, en met iedereen om zich heen kan delen. Dat gevoel, dat die eens zo stoere mannen plots verandert in kleine, breekbare jongetjes. Jongetjes die niets meer doen dan verlangen naar die ene bijzondere persoon die hun wereld op zijn kop zet.
Het nummer is af, de lachsalvo’s volgen weer en de flesjes bier klinken vrolijk op het gelach van de avond. Maar diep van binnen weet ik het. Die vrienden van mij, die vaak zo stoere mannen, zijn diep van binnen gewoon kleine jongetjes met een verlangen.