(On)geluk in de trein
Afgelopen maandagmiddag reed ik in een matig bezette trein in zuidelijke richting. In het vierpersoonszitje naast me zit een lichtgetint meisje van niet meer dan een jaar of zeventien. Ze is groot en heeft een fors formaat. Ik schat een paar kilo boven de honderd. Haar billen tikken er daar elk pakweg tien van af. Ze zijn geperst in een legging met een pantervelpatroontje. Het meisje draagt een zwart leren jack. Ze heeft wat acné in haar gezicht. Haar handen en vingers hebben babyvet. Goede kans dat meer delen van haar van een zwembandje zijn voorzien. Een rechtovereind staand plukje haar wordt door een simpel elastiekje bij elkaar gehouden. Ze zit wat gedraaid en met haar rug naar me toe. Het beeld intrigeert. In de ruim anderhalf uur dat onze gezamenlijke reis duurde, heb ik de zijkant van haar gezicht hooguit drie keer kort gezien.
Ze zit in haar eentje, maar is toch niet helemaal alleen. Tegen de treinwand tegenover haar staat een dierenmand met aan de voorkant gaas. Dat is opengeritst. Een jong en blij vuilnisbakkie met het formaat van een chihuahua steekt zijn koppie zo nu en dan naar buiten. Anderhalf uur lang zit ze met dat beestje te frutten en praat ze zachtjes tegen hem. Een paar keer giet ze wat water uit een fles in een klein metalen drinkbakje. Ze deelt mini-hondensnoepjes uit en kroelt hem tijdens de treinreis tientallen keren. Het beestje vindt haar het beste baasje dat maar mogelijk is. De jonge vrouw heeft geen enkele aandacht voor wat er buiten het hondenmandje gebeurt. Als de trein ergens stopt, zie ik haar niet eenmaal haar hoofd oprichten om uit het raam te kijken naar waar ze is.
Mooi zo’n band tussen mens en dier zou je denken. Toch komt het tafereel dat zich links van me ontrolt, wat triest over. Ik stel me vragen. Zou ze zich eenzaam voelen? Zou ze zonder, of juist dankzij, het hondje gelukkig zijn? Compenseert ze mogelijk iets met de zorg voor en de aandacht van dat beestje? Natuurlijk zou ik me dat soort vragen helemaal niet moeten hoeven stellen, maar ze borrelen vanzelf boven. Nu, een paar dagen later, merk ik dat de herinnering aan die treinreis me steeds opnieuw een beetje triest maakt.