Onderweg
Terwijl met het beroeren van de snaren het gitaarspel van de muzikant de barruimte vult, glijdt het schip geleidelijk de schemering in. Licht deinend op de golven, die ogenschijnlijk subtiel op de romp uiteen vallen. De warme tonen van een mondharmonica laten de gedachten afdwalen van de onheilspellende mist die langzaam bezit neemt van de omgeving. Het geroezemoes van licht aangeschoten reizigers en het klinken van glaswerk vormt een continue melodie, waarmee de nacht invalt. Vage schaduwen op het wateroppervlak worden hoopvol aangezien voor walvissen of dan toch dolfijnen, maar zijn niet meer dan illusoire vervalsingen van het speelse zeewater. Verdwaalde lichtpuntjes in de verte doen fantaseren wat zich daar zal afspelen, terwijl ook het schip als een eenzaam lichtpuntje door de oneindigheid beweegt. Een oneindigheid die in de vorm van de Noordzee nog relatief is, maar desondanks niet minder verloren aanvoelt. Verloren in het moment. Op reis, in dit geval de terugreis, koersend naar de hectiek van alle dag. Om maandag weer in een overvolle trein te zitten met een hoofd vol voornemens, afspraken en een drukke agenda. Maar nu niet, nu heerst de zorgeloosheid en is hectiek een nietszeggend woord van twee lettergrepen dat onmiddellijk door het zoute water wordt verzwolgen. Nu is het leven zoals het dat veel te weinig is.