kort lontje
Toen ik de supermarkt uitkwam stond er opeens een leeg marktstandje voor de rij winkelwagentjes. Nou kon ik mijn karretje niet meer terugzetten. Inwendig mopperend liep ik naar de sigarettenbalie en onderbrak de caissière die een klant hielp.
‘Uw collega heeft de winkelwagentjes gebarricadeerd. Niemand kan er meer bij.’ Het klonk precies zo geïrriteerd en gehaast als ik me voelde.
‘Mijn collega komt zo bij u’, zei de caissière – ook afgemeten, er blijkbaar niet van gediend dat ik voor mijn beurt sprak. Ik stiefelde naar buiten. Ongeduldig overwoog ik mijn karretje met wagenmuntje en al achter te laten.
‘Je kan hem ook aan die kant kwijt’, hoor ik opeens een morsige man zeggen.
‘Dat gaat niet. Ik heb zo’n kleiner karretje’, zei ik. De goede man wilde helpen. Ik dwong mezelf met geforceerde glimlach beleefd te zijn.
‘Jawel! Dáár..’, zei hij met stemverheffing. Hij wees op de rij kleinere wagentjes die ik niet had gezien. ‘Wel goed kijken, hè’, zei hij. De ergernis droop ervan af. Hoe verkeerd was mijn inschatting geweest. Deze man wilde helemaal niet helpen, maar zijn ergernis lucht geven omdat ik hem waarschijnlijk in de weg liep.
‘Wel verdomme…’ begon ik, met mijn nekharen van woede overeind. Ik stoof hem achterna, tikte op zijn schouder en parkeerde mijn vuist in volle vaart tussen zijn ogen toen hij zich wild omdraaide. Zijn petje vloog af. Hij keek me verschrikt aan.
‘Had ik jou wat gevraagd? Heb ik stront geroepen? Nee? Waar bemoei jij je dan eigenlijk mee, halve gare?!’ Ik schreeuwde. Voorbijgangers stonden stil. Opnieuw balde ik mijn vuist om een tweede poeier uit te delen. Mijn ogen moeten vuur hebben gespuwd, want de man deed twee struikelende passen naar achteren en vluchtte.
‘Laat ik je hier niet meer zien, kloothommel!’, riep ik hem na. Ik trok mijn jas recht en liep terug om mijn winkelwagentje te parkeren.
In werkelijkheid bleef ik natuurlijk mijn vredelievende zelf, schudde mijn hoofd en onderdrukte mijn verbazing over zijn geërgerde, neerbuigende reactie. Ik begon een theorietje te ontwikkelen over hoe om te gaan met de korte-lontjes-cultuur waarin we leven. Over visualiseren in plaats van daadwerkelijke agressie. Het gedachte-experimentje om eens flink uit te halen bracht waarschijnlijk eenzelfde verlichting als wanneer ik daadwerkelijk een tik had uitgedeeld, met dien verstande dat ik geen risico liep een hijs terug te krijgen. Als het erop aan komt ben ik een bange wezel, zij het met een kort lontje.