Je kent me niet
Het was donderdagochtend, ik zat nog op de middelbare school in de zesde klas. We hadden die dag examentraining van wiskunde. Ik werd wakker en keek op de klok. Shit, verslapen. Ik kleedde me snel om en besloot de bus te nemen. Te laat was ik sowieso, toch wilde ik niet al te veel missen. Een halfuurtje later zat ik op het bankje van de bushalte. Er fietste een blonde vrouw langs, ik denk rond de 40 jaar. Ze zag me zitten en riep: ‘Ga maar lekker terug naar Turkije!’
Meneer Martens was al begonnen, ik liep zo onopvallend mogelijk naar de achterste tafels. Daar was een plekje vrij. ‘Goedemorgen Lara! Alles goed?’ Voor ik het wist barstte ik in huilen uit.
Als er een bepaald probleem zich voordoet, probeer ik het altijd vanuit verschillende perspectieven te bekijken zodat ik het goed begrijp. Meestal lukt het ook, mensen hebben verschillende, vaak logische argumenten als basis voor hun mening. Maar ik verdiep me daar soms zó in dat ik vergeet te bedenken wat ik er zelf eigenlijk van vind.
Vluchtelingen, gevoelig onderwerp. Mensen kijken mij daar toch op aan. Als ze mij zouden vragen wat ik er zelf echt van vind dan zou ik het niet weten. Of durf ik daar eigenlijk geen mening over te vormen? Noem dat maar zwak, geen probleem. Maar vergeet niet dat ik me nu kwetsbaar opstel, daar is moed voor nodig. Mensen zien eerst mijn hoofddoek, dan pas mij. Sommige mensen kijken zelfs niet verder dan dat stuk stof op mijn hoofd. Jammer.
Mensen zijn net uien, ze bestaan uit laagjes. Ze zijn bang dat hun zwaktes worden gekend en tegen hen worden gebruikt. Dus bouwen ze laagjes, om zichzelf te beschermen. Ze denken dat het zo beter is, dan kan niemand hen kwetsen. Bij sommigen is de kern makkelijker te bereiken dan bij anderen. Mijn bovenste laagje is wellicht mijn hoofddoek. Wat voor eerste indruk dat geeft? Maakt me niet uit, dat mag je zelf bedenken. Maar doe niet alsof je me kent omdat ik er zo uitzie. Alsof je precies weet hoe ik in elkaar zit en wat ik denk en voel. Je hebt geen idee hoe pijnlijk je blik is. Dat zwijgen. Ik zou willen dat je zegt wat je denkt, dan kon ik je misschien iets uitleggen. Misschien moet ik het allemaal niet belangrijk vinden. ‘Je moet het niet persoonlijk nemen’, zeggen de anderen, ‘ze kennen je niet. Bovendien moet je niet willen dat iedereen je aardig vindt.’ Dat wil ik ook niet. Maar ik zie het, ik ben er gevoelig voor. Ik zou willen dat het niet zo was.
Maar ik begrijp het. Echt waar.