Jannie en Hannie

Net voor ik mijn kantoor binnen wil lopen word ik begroet door twee dames. Allebei een jaar of vijfentwintig. Ze lijken sprekend op elkaar. Tweelingen. Geen twijfel mogelijk.
‘Dag, van Gellekom, ik ben Hannie,’ zegt één van de dames.
‘En ik ben Jannie,’ zegt de ander.
‘Is het werkelijk??,’ vraag ik. Ik dacht echt dat ik alles al had meegemaakt.
‘U bent toch accountant?,’ vraagt Hannie.
‘Jazeker, hoe weet je dat?’
‘Dat heeft onze oom verhuld,’ zegt Jannie.
‘Verhuld?? Je bedoelt zeker onthuld.’
‘whereever,’ zegt Hannie verbolgen.
‘Het is whatever, lieverd. Maar goed, hoe heet die oom?’
‘U kent hem vast wel. Jan de Vries, heet hij. Hij heeft u aangebevolen.’
‘Aanbevolen, schat.’
‘Ook goed, van Gellekom. Mooi kantoor heeft u. Zit er ook een zwembad bij?’
‘Natuurlijk! Wat moet een mens tegenwoordig zonder zwembad.’

Dan lopen wij mijn kantoor binnen waar wij, bij hoge uitzondering mijn medewerker, Fröhlich al aantreffen. Meestal slaapt hij nog om deze tijd. Op andere tijden ook overigens.
‘Dag Fröhlich. Dit zijn Hannie en Jannie. Zeg eens dag tegen Fröhlich, dames.’
‘Dag Fröhlich!’
‘Leuk hè, Fröhlich? Ik zei net nog tegen de dames dat wij zo’n geestig zwembad hebben.’
Fröhlich kijkt of hij de Here Jezus over het water ziet skiën.
‘Ja,’ bromt hij. ‘ Ik stak net mijn teen nog in het water. Minstens 30 graden.’
Hannie en Jannie kirren verrukt. ‘ Mogen wij straks even zwemmen?’
‘Ja hoor,’ antwoord ik ‘ Maar eerst het zakelijke gedeelte. Waar hebben jullie ons voor nodig?’
‘Wij willen dat jullie ons ontlastingformulier invullen,’ zegt Hannie.. Voor onze oom, Jan de Vries, doet u dat toch ook?’
“Belastingformulier, schat,’ corrigeer ik.
‘Whereever, ’antwoord Jannie. ‘Zullen we dan nu gaan zwemmen?’

Fröhlich en ik lopen samen met Hannie en Jannie naar de achtertuin.
‘Kijk,’ zegt Frohlich. ‘Het is nog overdekt ook,’ en hij wijst op een rol gaas dat over een vijvertje van één bij twee is gespannen.
Hannie en Jannie kijken verbijsterd toe. ‘Maar….maar…noemen jullie dat een zwembad???’
‘Nou nou, dames,’antwoord Frohlich. ‘Voor de siervissen die daar ronddobberen is het echt luxe hoor. En kijk eens naar dat prachtige gaas. Daar kan geen reiger bij komen hoor…’
‘Maar waarom drijven ze op hun rug, meneer Frohlich?,’ vraagt Hannie met grote ogen.
‘Omdat ze hun buik willen bij bruinen, dames. Wat zeg jij ervan, van Gellekom?’

‘Whereever Frohlich…Whereever… ‘