Spiegelbeeld

Ik zit op een krukje voor de oude kaptafel. Ooit was deze van mijn moeder geweest toen zij nog jong was. Ik werp een blik in de spiegel, die bestaat uit drie delen. Als ik geen zin heb om mijn evenbeeld te zien, kan ik hem in elkaar klappen. In het hoekje rechtsonder zit een flinke barst. Ik probeer mij voor te stellen hoe mijn moeder hier ooit zat, starend naar haar eigen reflectie. Kamde zij haar lange haar, droomde ze over de toekomst en haar prins op het witte paard?

Vroeger stonden er flesjes parfum en potjes met crème, toen de kaptafel nog van mijn moeder was. Soms nam ik een van de flesjes op, snoof voorzichtig aan de grove glazen dop, en deinsde dan ontzet weer achteruit. De foto van mijn vader stond op het glanzende marmeren blad. Nu staat hij op haar nachtkastje. Mijn vader met een snor en lang haar. Zijn ogen lachen. Op het fotolijstje zit een rood hartje geplakt.

Ik tuur aandachtig naar mijn gelaat in de spiegel en probeer zo onpartijdig mogelijk naar mijn gezicht te kijken. Er valt niets bijzonders te zien. Geen rare plekken of onregelmatige trekken. Een normale gelaatskleur en nergens een litteken of vreemde vlek te bekennen. De ogen zijn donker en helder. De haren lang en sluik, mijn blauwe gebloemde trui is eenvoudig maar schoon. Ik kan niets bijzonders ontdekken, ook niet wanneer ik mijn evenbeeld nog wat scherper in mij opneem. Er kijkt een gewoon meisje naar mij terug. Ze ziet er uit als de meeste andere meisjes van negen jaar.

Hoe komt het dan dat mijn klasgenoten iets anders waarnemen dan ik? Want op de een of andere manier zien zij elke dag dat vergiftigde kind met het lelijke gezicht.