Het verkeerde antwoord op angst
Een bekende reactie op angstige en xenofobe berichten na aanslagen is dat in een auto stappen nog steeds gevaarlijker is. Arnon Grunberg gebruikte deze relativering in zijn Volkskrant-voetnoot als reactie op Wilders. De column werd veelvuldig gedeeld door mijn vrienden en begeleid met blurbs als “So true” en “Wat Arnon zegt!”.
Het is natuurlijk ook so true wat Arnon zegt. Verkeersslachtoffers zijn de geruststellende doden voor wanneer de angst ons bij de strot grijpt. Ik denk aan ze wanneer ik door een druk Hoog Catharijne loop en de gedachte: ‘Iemand zou iets kunnen doen’ zich aan me opdringt. De relativering is ook in te zetten wanneer je partner opeens niet meer naar dat concert durft waar je net dure kaartjes voor hebt gekocht: “De kans dat ik ons te pletter rij op de weg ernaar toe is veel groter schat”.
Maar er is ook angst die geen relativering behoeft. Ik ben op dit moment bijvoorbeeld bang voor aanslagen. Bang dat het aantal verder toeneemt, bang dat het in Nederland gebeurt. Ik ben er bang voor omdat ik niet weet hoe ik mij straks zal voelen wanneer het hier zo ver is. En alhoewel nog steeds niet waarschijnlijk ben ik bang dat iemand die ik liefheb of goed ken er wél slachtoffer van wordt. Deze angsten zijn niet verlammend en ik meen zelfs vrij normaal. Ze hoeven zeker niet met het aantal verkeersslachtoffers gerelativeerd te worden.
Relativeren is goed wanneer we twijfelen om naar concerten te gaan of door drukke stations lopen. Voor onszelf, onze partners en onze kinderen. Nuttig voor onze irreële angst om zelf opgeblazen te worden dus. Maar zeker niet voor het soort angst dat wij allemaal voelen na een aanslag. Want ons eigen hypothetische leed mag morele verontwaardiging over andermans echte leed niet gaan verdringen. En dat is iets waar ik nu wel een beetje bang voor ben.