Surinaams nuchter
We zijn er. In het Academisch Ziekenhuis Paramaribo staan we plakkerig om ons heen te kijken. Er is nogal wat te zien. Zusters in prachtige zusterjurkjes met op hun hoofden keurige kartonnen mutsjes, rolstoelen van hout en veel muskietennetten.
De patiënt die we zoeken, zien we niet. We besluiten het te vragen aan een verpleegster. Ze neemt ons goed op en gebiedt ons dan ‘daar’ te gaan. Daar is de gang waarboven met grote letters ‘Ogen’ staat. De patiënt die wij zoeken heeft een herseninfarct gehad.
Geïntimideerd door de zuster en de situatie, lopen we treuzelend de turquoise gang op. In de eerste kamer links vinden we hem. De man die zijn dagen in een hangmat in het bos doorbrengt, ligt hulpeloos in het stadse ziekenhuisbed. Veel bot en weinig vlees. Breekbaar. Net als zijn lach als hij zijn dochter en zoon uit Nederland ziet.
De ramen en deuren van de kamer staan open en de wind zorgt voor de nodige verkoeling en verfrissing. De tanige overbuurman zit op de rand van zijn bed. Hij heeft bezoek van twee dames. Een van ze werkt in het AZP. Vandaag heeft ze geen dienst, zegt ze. Maar dat zeggen en doen twee andere dingen zijn, blijkt gauw.
In het midden van de kamer wordt een hulpeloze patiënt, type meer dood dan levend, liefdevol ingesmeerd door zijn bezoek terwijl hij sabbelt op een stuk berlinerbol. Een ogenschijnlijk onschuldig tafereel dat plots wordt opgeschrikt door een luid ‘Hallo!’ Het is de zuster off duty.
Bestraffend spreekt ze het bezoek toe. ‘Meneer! Die man is núchter!’ Ik zie een klodder jam uit de tandloze mond van de patiënt vallen, maar hoor nog geen kwartje bij zijn bezoek. De dame verduidelijkt: ‘U mag hem niet voeren’ en wijst naar het handgeschreven bordje ‘Nuchter’ aan het voeteind. Ze maant ‘Gaat u nu de zuster halen!’
Vliegensvlug moffelen alle bezoekers op de kamer eten weg. Roti’s gaan de tas in, flessen sap worden weggezet en verpakkingen verfrommeld. Beschaamd en opstandig gaat de zoon op zoek naar hulp. De verpleegster die even later binnenkomt, duwt een rolstoel met daarin een man. Ze parkeert ze in de hoek en schrijdt naar het bed met het bewuste bordje. Ze draait het om. ‘We zijn het vergeten, meneer mag eten’, licht ze toe als ze wegloopt. Ze passeert en vergeet daarbij de man in de hoek.
Als ze weg is, keert de rust terug op de kamer. Er kan weer geademd en, nog beter, gegeten worden. Terwijl tassen en Tupperware opengaan, vraag ik me heel even af hoeveel patiënten hier een nuchtere dood stierven.