Over de liefde
Mevrouw Pasquali en ik strijden alleen nog om de uithoeken van onze relatie, de banlieues, de buitenwijken. De macht in het centrum is na al die jaren wel zo’n beetje verdeeld. De kruispunten zijn schoongeveegd, de schade is hersteld. Natuurlijk is zij de baas, zoals in de meeste langdurige verhoudingen tussen man en vrouw, maar gelukkig simuleert zij en publique af en toe het tegendeel. Ze spaart me en dat houdt onze band innig.
‘Hij eet uit mijn hand, meneer’, hoorde ik een forse Amsterdamse laatst in een interview op de Dappermarkt tegen de programmamaker zeggen. ‘Hij’, trainingspak, opgepompt en in beide oren een gepierced glimmend bolletje, stond er schaapachtig naast te grinniken. Bijna trots op haar ego verwoestende uitspraak. Zelfs niet in staat tot een gemompeld; ‘Nou,nou’, of ‘hoor haar’.
‘Nee big, we gaan eerst naar de Hema.’
Ze zat het op het terras aan een tafeltje naast ons en keek niet op of om terwijl ze in haar tasje rommelde. Ze zei het luid, duidelijk en zonder genade. De gezette man met het grote hoofd naast haar verstijfde, het vorkje nog in zijn appelpunt. Ongetwijfeld zou het koosnaampje hem in een intiemere setting tot grote hoogte hebben gevoerd. Hier werkte het als een Ice Bucket voor de ALS stichting.
Natuurlijk hebben we elkaar af en toe het leven zuur gemaakt. Je houdt het samen niet zolang uit zonder een uitslaande brand van tijd tot tijd. Verleidingen buitenshuis, nieuwe studies, banen, sprongen in beider ontwikkeling, familie, de tijdgeest. Bovendien kan de liefde niet zonder gedoe. Maar steeds miste de ontsnappingssnelheid voldoende overtuiging en landden we weer op bekend terrein.
En nu, na een leven samen, bewaren we elkaars geschiedenis. We weten wie onze ouders waren, we kennen elkaars deuken en vroegste verhalen. Onze kinderen werden groot en zwerven over de wereld. We hebben ziekte, dood en nieuw leven meegemaakt, oude vrienden verloren en andere teruggekregen. En wat is dan liefde, zult u zeggen.
Ik lig te lezen, ze is naast me in slaap gevallen en ineens zie ik ons weer in ’72 na twee dagen liften, op een hoogvlakte in Noorwegen, uitgeput in dat lichtblauwe koepeltentje liggen. Zonder luchtbed.
Haar mond een stukje open, een klein zuchtje af en toe.
Niet te gauw opgeven, wou ik maar zeggen.