Mijn libidineuze tante in Boedapest
Ik had hier eigenlijk een gigantische boom willen opzetten over mijns inziens het belangrijkste jaar uit de popgeschiedenis (1984 voor de geïnteresseerden; doorbraak Madonna, Prince en Bruce Springsteen en blabla), maar voor ik het verwijt krijg achterwaarts de toekomst in te wandelen, een uitspraak van voormalig mentor Maarten van Rossem, wend ik de steven liever richting een veel groter actueel probleem. Als muziekliefhebber ben ik namelijk belast met een grote handicap: ik kan slecht luisteren.
Songteksten begrijp ik doorgaans meteen als ze op papier staan, maar zodra ze gezongen worden versta ik er geen snars van. Nu was dat in mijn tijd, zei opa, niet zo’n probleem: popteksten waren een soort impressionistische schetsen waarin af en toe een ‘Heart of Glass’ langskwam, bezongen door een onbereikbare dame met een air van heb-ik-jou-daar (Blondie). Of een paar ‘Baggy Trousers’, vereeuwigd door houterige Engelsen met zonnebrillen (Madness). Maar hoor ik nu bijvoorbeeld George Ezra’s ‘Budapest’, dan heb ik het gevoel dat er om mijn volledige aandacht en begrip wordt gevraagd door een lieve jongen zonder studiebeurs. Dan moet je wel.
Wat George Ezra zingt, daar kan ik geen chocola van maken. Ik hoor iets over een tante en een gouden vleugelpiano, en – oeh – iets over een libido. Lijkt me niet zo plezierig, met je tante op of achter een kostbare piano, maar in Boedapest zijn wel ergere dingen gebeurd. En bij een studentikoze jongen en zijn tante kan ik mij wel iets voorstellen. Tijdens het schrijven van dit stukje kwam ik echter op het libidineuze – eh – lumineuze idee om de songtekst eens te googelen. En wat schetst mijn verbazing? George Ezra bezingt helemaal geen aunt, maar een house in Budapest.
Niet zo binnensmonds zingen George, daar krijgen wij maar rare gedachten van. Dan beloven wij voortaan beter te luisteren …