Ken ik jou niet ergens van?

leonieernst 10 mrt 2016

Gedurende mijn eerste paar weken met het openbaar vervoer ervaarde ik een anonimiteit die al niet gewaarborgd kon worden slechts door te bestaan. Ik herkende de mensen die dagelijks dezelfde route volgden naar hun werk of studie en daarbij elke dag opnieuw mijn pad kruisten, zonder te beseffen dat ik ook een steeds terugkerende voorbijganger was op dat van hun. De man met de lange trenchcoat droeg op een regenachtige dag een pet die me deed denken aan Kruimeltje en de moeder van een oud-klasgenoot van de basisschool had elke ochtend pech wanneer ze de trein instapte op het drukste station van de route. Ze pakte de stang bij de deuren stevig vast om niet om te vallen, terwijl ze in de andere hand haar net gehaalde koffie hield. In gesprek met een net zo geblondeerde vrouw wierpen ze traditiegetrouw een blik op de overvolle coupé, waar ik regelmatig tussen de stoelen stond en met mijn rugzak onhandig tegen mijn zittende medepassagiers aanbotste. Vaak was die ene jongen met de vrolijk gekleurde jas het slachtoffer van mijn onhandigheid en misschien was dat dan ook de reden dat hij nooit een tas bij zich had, opdat hij dit ongemak niet zelf bij anderen kon veroorzaken. Nooit had ik hem iets bij zich zien hebben anders dan de telefoon en bijbehorende koptelefoon waarmee hij zich afsloot van het rumoer in de trein. Over het algemeen luisterden de meeste reizigers naar muziek, ongeacht de leeftijd. De dame met het witte haar sloot haar ogen wanneer ze genoot van de tonen die alleen zij op dat moment kon horen. Het meisje met twee lange vlechten keek haar dan altijd een beetje gek aan, wat de dame natuurlijk zelf niet in de gaten had. Ik vroeg me af wat het jonge meisje alleen in de trein deed en of haar zwaar uitziende rugzak haar schouders niet te erg belastte. Ik was opgehouden me openlijk te verbazen over haar aanwezigheid, ook al vroeg ik me nog steeds af waar ze zo alleen op weg naar toe was. Er zaten niet vaak kinderen in dezelfde trein als ik, maar soms zag ik een jongetje met zijn moeder die een felrode jas droeg. En pas toen ik op mijn werk de herkenbare jas aannam voor de garderobe, besefte ik dat de door mij ervaren anonimiteit misschien al die tijd onjuist was geweest. Haar ogen stonden vragend en daarop volgde de bevestiging: ‘Zeg, ken ik jou niet ergens van?’