Oom Gijs had het syndroom van Down
Oom Gijs was de broer van mijn oma en hij woonde na de dood van zijn ouders bij mijn grootouders in. Ik ben opgegroeid met Oom Gijs. Van jongs af aan bracht ik veel tijd bij mijn grootouders door en hij was daar altijd, prominent in zijn eigen stoel met zijn eigen spulletjes. Het was een bijzondere man met zijn eigenaardigheden en nu nog halen we in de familie gewoontes en gezegden van hem aan en denken dan met liefde aan hem terug.
Voor mij was hij een constante factor in mijn jeugd en zijn bestaan heeft bij mij een bepaald mensbeeld ontwikkeld. Ik weet nog goed hoe verbaasd (en gekwetst) ik was toen ik merkte dat vriendjes op de lagere school moesten lachen om mensen met een handicap. Mijn Oom was voor mij zo vanzelfsprekend een onderdeel van mijn leven geworden, dat ik me toen pas realiseerde dat niet iedereen een Oom Gijs had.
De aanwezigheid van Oom Gijs heeft ervoor gezorgd dat ik niemand uitsluit. Iedereen is anders en verschillend, in welke vorm dan ook. Maar iedereen hoort erbij. Geen mens uitgezonderd. In mijn carrière in het onderwijs heeft dat regelmatig gebotst met anderen.
Een uitspraak als “Dit kind hoort hier niet” levert bij mij altijd een allergische reactie, verdriet en weerstand op. Had iedereen maar een Oom Gijs gehad! Elk kind hoort hier! Tenzij het kind zelf anders wil.
Dat is ook de reden waarom het idee van Passend Onderwijs mij zo aanspreekt. Iedereen hoort erbij en we maken onderwijs dat past bij elk individu. Kinderen ervaren dan dat we verschillend zijn en dat dat okay is.
Iedereen is zo mooi anders!
Maar lukt dat wel in de praktijk?
Veel leerkrachten vinden het lastig vinden om antwoord te geven op de verschillende onderwijsbehoeften die leerlingen in hun groep hebben. Wat het ene kind nodig heeft, lijkt soms tegengesteld aan wat de ander vraagt. Vaak is er druk om te presteren terwijl men ook aandacht moet hebben voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen.
Op papier is alles geregeld. Beleidsmatig en bestuurlijk is het inmiddels beschreven en in werking gezet. Nieuwe samenwerkingsverbanden zijn gevormd en scholen hebben geformuleerd wat ze wel en niet kunnen. Elke leerkracht heeft daarin een stem gehad.
Toch bekruipt mij het gevoel dat een groot deel van de ‘werkvloer’ er praktisch gezien nog niet klaar voor is. Misschien wel in het hoofd maar nog niet in het hart en/of handen. Want je moet het niet alleen willen maar je moet het ook (aan)kunnen.