Een Malinese bruiloft
Mijn eerste gebroken hart was meteen een confrontatie met de normen en waarden van een andere cultuur. Best heftig, voor een elfjarig meisje.
Toentertijd woonde ik in Mali, stad: Segou. Ze noemden Segou de tweede hoofdstad maar naar onze maatstaven was het weinig meer dan een boerendorp. Wegen van rots, zand en stof. Er was één geasfalteerde weg, met een bakker. Ook een smoezelige videotheek waar we Franstalige Disney-dvd’s kochten en bevroren limonade in boterhamzakjes: ‘Je voudrais une glace s’il vous plait,’ zeiden we dan.
Ze noemden ons huis een villa. Misschien was het in een ver verleden een villa geweest. Wat overbleef was een ruïne. Maar het had wel iets, een zeker je ne sais quoi. De badkamers functioneerden, we hadden mangobomen en als je ‘s nachts op het dakterras stond waren de sterren zo dichtbij dat het je duizelde. Een half jaar woonden we daar dus samen: mijn gezin, een kok, een chauffeur, een nanny, zeven schildpadden en twee honden. Het was idyllisch zoals kinderherinneringen dat zijn.
Mijn broertje ging om met de straatjongens. Ze schoten hagedissen dood met geïmproviseerde katapulten (je moest mikken op de kop). Ze vingen goudvissen en roosterden die boven een vuurtje van gesprokkelde twijgjes (voedzaam, beweerden ze).
Een van die straatjongens heette Kebarou. Donkere jongen, drie jaar ouder dan ik, liep op blote voeten. En hij had mooie ogen vol veertienjarige wijsheid.
Alles bij elkaar opgeteld hebben we één gebroken gesprek gehad. De meeste Malinezen spraken Frans noch Engels, alleen Bambara. Het was vooral non-verbale communicatie. Met handgebaren daagde ik hem uit voor een wedstrijdje fietsen. En hij won.
Daarmee was de zaak beslecht. Hij kon harder fietsen dan ik! Zó win je het hart van een Nederlandse, die geboren is in een land waar kinderen fietsen voordat ze kunnen lopen.
Ik bekende mijn verliefdheid aan mijn ouders. Hadden ze advies?
Nee, in plaats daarvan kreeg ik een mentale klap.
‘Kebarou is verloofd,’ zei mijn vader.
Na een pijnlijke stilte stamelde ik: ‘Verlóófd?’
Als in gereserveerd? Om te trouwen?
Mijn rivale was een dertienjarig Malineesje dat ik niet kende. Waarschijnlijk heette ze Fatima. Iedereen heette daar Fatima, er zaten er zes in mijn klas. Fatima un, Fatima deux, enzovoorts.
Ik was gebroken. Wel een hele week lang. Toen liet ik de hartenkwesties maar weer over aan de verloofde veertienjarigen en keerde terug naar mijn Franse grammatica en andere elfjarige bezigheden.