Spelen met vluchtelingen

Karen Span 12 jan 2016

Het lijkt wel een excursie ‘spelen met vluchtelingen’. Twee uurtjes sta ik ingeroosterd bij de activiteiten. Geen idee wat daaronder wordt verstaan – ik reken op mijn improvisatievermogen. Vanaf het moment dat ik de drempel over stap en mijn spullen bij de beveiliging heb ingeleverd, ben ik in een compleet andere wereld. Kennissen met badges op hun borst, vrouwen met hoofddoeken, mannen met zwarte baarden en groepjes kinderen krioelen langs elkaar. Een mierennest waarin iedereen probeert zijn taak te vervullen, binnen de muren van een hal waar overmorgen weer wordt gevoetbald. In de zaal waar nu verscheurde gezinnen met gescheurde tassen proberen hun boeltje bij elkaar te houden. Zowel in spullen als in hun hoofd. Wij komen voor hen, terwijl zij maar moeten afwachten wat we precies komen brengen.
Voor nu brengen we in elk geval een uurtje rust en een glimlach op de gezichten van hun kinderen. De één stralend met een flesje bellenblaas, de ander eist dat ik meedoe met een spelletje tennis. De een vriendelijk, de ander brutaal. De dreumes van net één jaar, het meisje van een jaar of acht…allemaal weten ze dondersgoed dat wij deze twee uur volledig tot hun beschikking staan. Dit is tenslotte al hun zesde sporthal. En overal wordt het kunstje opnieuw uitgevoerd. Overal verzamelen vrijwilligers zoveel mogelijk spullen, hulp en steun. Overal schreeuwen een paar stakkers dat ‘het nu echt teveel is’. Overal laat de burgemeester namens zijn gemeente weten trots te zijn op haar inwoners.
Ondertussen worden mijn nagels voor de vijfde keer gelakt in kanariegeel. De dames zelf vinden het erg ‘moj’. Een ouder meisje kan in het Nederlands tot tien tellen en wil nu wel leren hoe ze verder moet. Haar vriendin die dat alláng al kan, schreeuwt bij wijze van aandacht vragen telkens de cijfers door ons liedje heen. Naast me drukt een jongetje met een vormpje een boot uit halfdroge klei. Hij tikt me aan en speelt dat de boot zinkt.
Na twee uur zit onze klus erop. Een meisje roept klaaglijk ‘néé, sorriehiehie’ waar ze ‘jammer’ bedoelt. Een peuter kleeft aan me vast terwijl ik moeder zoek. Ze weet dat nu het moment is dat we weer gaan. Net als gisteren. En vorige week. Met m’n telefoon en sleutels loop ik langs de kleedkamers waar ik vroeger stond te bibberen voorafgaand aan de gymles. Ik stap weer over de drempel. Spelen met vluchtelingen. Einde excursie.