Rasdromer: Later als ik groter ben
De drempel van mijn voordeur keek uit over een berg ongeopend post. Brieven van vroeger aan mezelf, in het hoekje een lege fles wijn. Allen genesteld onder een deken van stof. De sleutel van mijn voordeur lag op de derde trede te roesten. Het verloor zijn huid. De mijne verloor ik onderweg naar mezelf. Tijdens mijn geboorte kleurde mijn huid zich donker. Ik ging van lichter naar licht.
Toen ik elf was dacht ik op mijn twintigste gelukkig getrouwd te zijn. Huisje, boompje, geen beestje. Waar mijn vriendinnen en overigens (bijna) ieder meisje met een strikje in het haar aan elkaar ‘moeder worden’ schreef, schreef ik mijn carrièredoelen op. Die overigens veranderd zijn, aangezien ik in klas twee erop werd geattendeerd dat ik beslist niet kon zingen en een paar jaar later mijn grote liefde dansen opgaf door onzekerheden.
Terugkijkend naar mijn jongere jaren, ben ik altijd een dromer geweest, in hart en nieren. Een rasdromer, zonder land. Vast land onder voeten. Echter stond ik wel altijd sterk in mijn schoenen, althans dat was wat de buitenwereld beweerde.
Ik weet nog dat ik mijn moeders pumps had gestolen uit de schoenenrek in de gang. Het waren zwarte, omhuld in een glansrijke zwarte lak. Samenkomend in een punt, een bandje om de enkel. Afijn. Ik rende met de wind in mijn haar de straat op en viel op mijn stuitje. Na wat ongeruste blikken danste de vinger van mijn moeder op de klanken van haar preek, die totaal langs mij heen ging door de pijnscheur die ik voelde, kreeg ik te horen dat ik ze nooit meer mocht dragen. Ik vond het vreselijk.
Het dragen van pumps gaf en geeft mij het gevoel van onoverwinnelijkheid en vrouwelijkheid. Als je het voelt, dan straal je het uit, dan ben je het. Als ik groter was wou ik een baan waar ik mooie pakken en outfits kon dragen en met klikkende hakjes kon rondhuppelen. Dat dit niet samenging met mijn droomberoep spion of niet per se kenmerken weg had van de mensheid een handje helpen, maakte destijds niets uit. Ik was gelukkig. De toekomst was leeg en zo immens vol tegelijk. Alles kon. Alles kan.
Dat laatste realiseerde ik mij niet toen een gevoel van nostalgie en nutteloosheid mijn aderen vulde en mijn longen dichtkneep toen ik terugdacht aan de mate waarin ik oude dromen had waargemaakt. Ik voelde mij een nietsnut. Maar ik was gelukkig. Ik had nieuwe dromen waargemaakt. Ik maak nieuwe dromen waar. En daar… kan het kleine meisje van vroeger vast prima mee leven.