Ik ben erbij.
Als ik mijn ogen open wil doen blijft het donker. Mijn oogleden zitten dichtgeplakt met een rand kit waar de gemiddelde isolatiemuur jaloers op zou zijn. Nadat ik ook het kussen van mijn wang heb geharst, voel ik hoe een grote hoeveelheid vloeistof zich van de ene naar de andere kant van mijn hoofd verplaatst.
Al snel volgt er een blaf van achter uit mijn keel, waardoor de kat, die zich gezellig aan mijn voeteneind heeft genesteld, een meter de lucht in springt en zich onder het bed verstopt. De klanken waarmee ik hem vervolgens op zijn gemak probeer te stellen terwijl ik op handen en voeten voor mijn bed kniel, doen zijn nageltjes opflitsen in het donker.
Hoewel ik geen enkel zakdoekje in huis heb en dus mijn neus moet snuiten met een restje wc papier dat vrijwel meteen oplost door de buitenproportionele hoeveelheid snot die het te verwerken krijgt, en het ooit zo appetijtelijke knackebrotje met kaas als een soort extra grof schuurpapier mijn opgezwollen amandelen scrubt, besluit ik dat dit de beste tijd van het jaar is om verkouden te zijn.
Ik ben namelijk nooit op een acceptabel moment verkouden. Bij mij openbaart zich het verschijnsel meestal rond 14 augustus, wanneer zelfs de meest hardnekkige hooikoorts patiënten snotvrij zijn. Het wekt nogal wat argwaan, als je op je slippers staat te snotteren naast de barbecue. Mensen mijden je, voor het geval je aandoening tijdens hun zuurverdiende zomervakantie op hen zal overslaan. Van een slok thee zweet je twee uur later nog steeds, en van wenkbrauwzweet vermengd met smeltende mentholzalf in je ogen is nog nooit iemand blij geworden.
In december is het anders. Als ik de drogist binnenstap kan ik blind mijn mandje volladen met alles waar een rood pijltje bijstaat. De hoestsiroop, zakdoekjes met kekke kerstprint, een menthol inhalatiestick, dranken met extra vitamine C, alles in de aanbieding, stapelkorting voor de grootverbruiker. Mijn tasje wordt afgetopt met een gratis zakje minidropjes.
In de trein hoest een man tegenover mij met de moed der wanhoop in zijn krant. Solidair haal ik mijn snot naar hem op. Met mijn vrije, niet met een snotwaas beklede oog, zie ik hoe hij zwakjes glimlacht.
‘s avonds, als ik met een dekentje en een kop weerstandsthee op de bank zit, zie ik hoe zelfs de weerman zich met hese stem door het weerbericht worstelt. De kat niest vanonder de bank. Ik sabbel op een gratis dropje. Verkoudheid december 2015. Ik ben erbij.