Dikbil Krokodil (deel 4)

Pepijn kon niet geloven hoeveel geluk hij had. Hij sleepte zichzelf naar binnen, probeerde het busticket te kopen, werd geweigerd omdat hij een krokodil was, werd zo boos dat hij de reisbureaumedewerker opat, boekte zijn eigen ticket en kroop de winkel weer uit met een grote glimlach omdat hij eindelijk Drake zou gaan zien en een beetje schuldgevoel omdat hij niet voor het ticket had betaald. “Ach, zodra Drake en ik gelukkig samen zijn, dan kan hij vast wel wat geld overmaken naar de winkel”, mompelde Pepijn.
Met zijn buikje goed gevuld (Pepijn’s woorden, niet die van de schrijver) en een ticket in zijn poot ging hij bij de bushalte zitten tot de bus niet snel daarna kwam. Hij zocht een plekje uit (een stoel voor hem, degene ernaast voor zijn bil en staart) en deed content zijn ogen dicht. “Auw!” Pepijn schrok wakker omdat er iemand op zijn staart was gaan zitten. “Sorry, ik had uw staart niet gezien” zei de man die naast hem probeerde te zitten. Pepijn schoof op tot hij zo ongemakkelijk opgepropt in zijn stoel zat als dit van een busreiziger verwacht wordt. Hij keek de man zijdelings aan en vond hem er bijzonder lelijk uitzien. Uitgegroeid blond haar, vermoeide ogen met een verveelde blik die Pepijn het idee gaf dat hij een onzekere man was die met een Oost-Europese vrouw getrouwd was maar op de een of andere manier graag kort-door-de-bocht-te opmerkingen maakte over Oost-Europese mensen. Hij zat met een pen in zijn neus te peuteren en merkte dat Pepijn naar hem keek. “Waar kom je vandaan?” vroeg de man. “Geboren en getogen in deze omgeving”, antwoordde Pepijn. “En je ouders?” “Voor zover ik weet, heeft mijn familie hier altijd gewoond.” De man begon te stralen en Pepijn vroeg zich af of dit nu die koetjes en kalfjes zijn war iedereen het altijd over heeft en of koeien net zo vreemd smaken als deze ontmoeting tot nu toe was geweest. De reis duurde 10 uur en zijn tijdelijke buurman heeft zijn best gedaan elke minuut daarvan besteed aan zijn monoloog waarvan Pepijn blijkbaar de eer had aanhoorder te zijn. “Weet je wat het probleem is? Henk en Ingrid hebben het steeds lastiger tegenwoordig. Zij proberen rond te komen van het minimale en nu wordt zelfs dat hun afgenomen door die geitenneukers. En dat niet alleen, nee, zij blazen de hele boel op!” en meer soortgelijke dingen vertelde de man. Pepijn probeerde de man af en toe te onderbreken, maar deze begon dan met zijn handen over zijn oren heel hard “LALALALALALALALA” te roepen.