Uitslover

We kwamen elkaar tegen op het bankje bij de tramhalte. Puffend en zwetend plofte ik naast hem neer. Uitgeput van het tillen van die uitpuilende boodschappentassen met lekkers erin. De manier waarop hij van de tassen naar mijn gezicht gluurde en weer terug: hij keek het eten er nog net niet uit. Licht geïrriteerd vroeg ik hem of ik misschien kon helpen.
Wat volgde was een verhaal in gebrekkig Engels, over dat hij afkomstig was uit Syrië en nu hier in het plaatselijke vluchtelingenkamp zat.

Syrië, daar was iets mee…

Ineens schoot het me te binnen! Onverschillig vertelde ik over de twee rugzakjes met speelgoed die ik ingeleverd had bij een verzamelpunt. Achteraf bekeken was het erg ver lopen en moest ik golven van toeristen zien te overleven om op de plaats van bestemming te komen. Halverwege had ik al besloten dat ik terug met de tram zou gaan, het was alleen hopen op een knusse warme zitplek.
Hij keek me met grote ogen aan. Zo te zien was hij behoorlijk onder de indruk.

Hij vertelde schuchter dat hij zich de ongemakken van mijn avontuur heel goed kon voorstellen: het deed hem denken aan zijn eigen overzeese reis richting Griekenland, om elders een beter leven te kunnen beginnen. Op een veel te klein bootje, weer en wind trotserend, had hij gezien hoe mensen weggegrist werden door grijpgrage golven.
Droevig keek hij langs me heen.

Ik wist niet wat ik hoorde. Zó herkenbaar! Ik zei tegen hem dat het mij een keer bijna niet lukte om in de trein te stappen. Propvol dat ie was. Stond ik daar, als haring in een ton. Had ik op dat moment niet met mijn hand bij mijn iPhone gekund om de tijd te doden, was ik eruit gesprongen.

Zijn lip begon te trillen en toen hij sprak piepte en kraakte zijn stem. Met tranen in zijn ogen vertelde hij over zijn dierbaren. Zijn kinderen. Althans, iets in die richting. Mijn aandacht ging meer uit naar de openschuivende deuren van de gearriveerde tram. Na snel mijn tassen opgepakt te hebben manoeuvreerde ik mezelf naar binnen om me neer te zetelen op de laatste zitplek. Hoppa! Trots keek ik om me heen, mezelf tegelijkertijd afvragend waar die aardige snuiter uit Syrie bleef.

Warempel. Daar ging hij. Met het hoofd voorovergebogen en zijn blik naar beneden schuifelde hij voorwaarts. Hij leek mijn getik op het raam niet te horen.
Meneer was dus van plan de hele terugweg te lopen. Wat een uitslover.