De kapotte fiets
Het was nacht. En koud. Ik pakte mijn fiets uit het fietsenrek. Ik had gewerkt en wilde zo snel mogelijk naar huis, naar bed. Dat zat er niet in, hoorde ik al snel. Uit het ventiel van mijn achterband kwam een zacht sissend geluid. Snel draaide ik het ventiel dicht, maar het grootste kwaad was al geschied. De gedachte dat ik het hele eind naar huis moest lopen stond me zo tegen dat ik, met het laatste beetje lucht in mijn band, toch maar besloot om op de fiets te stappen Het eerste stuk begon aardig. Behalve toen ik over een stuk uitstekend tramrails fietste, voelde ik de slagen in mijn wiel knallen. Net toen ik dacht dat het goed ging komen kwam mijn fiets ruw tot stilstand. Ik keek naar mijn achterwiel, de binnenband zat verstrikt tussen de spaken. Nu had ik weleens voor hetere vuren gestaan, dacht ik, want voor een lekke band of een afgelopen ketting mocht ik mijn fiets niet naar de fietsenmaker brengen van mijn moeder. Ik zette mijn fiets op z’n kop op de stoep en probeerde de binnenband weer in de buitenband te proppen. Met een schuin oog keek ik of er geen voorbijgangers langskwamen, die mij konden helpen. Rond middernacht bleken er in Amsterdam-West niet meer zoveel mensen op straat te zijn en de mensen die langskwamen hadden geen oog voor mij. Zij wilden waarschijnlijk ook snel naar huis. Ik focuste me weer op mijn binnenband. Plotseling stond er iemand achter me: “Kan ik je misschien helpen?” Hij droeg een mooi wit pak. Zijn donkere ogen keken me vriendelijk aan. “Ja!”, zei ik gretig. De jongeman boog zich over mijn fiets. Hoe hij ook zijn best deed, ook hij kreeg de binnenband niet terug in de buitenband. Ik begon me zorgen te maken over zijn witte, vast en zeker, dure pak. “Laat maar”, zei ik, “ik breng mijn fiets morgen wel gewoon naar de fietsenmaker.” Maar hij ging het niet zomaar opgeven. Ik zag zijn ogen oplichten. Hij zocht naar iets op de grond en raapte toen een heel klein takje op, stak het in het ventiel en blies zo het laatste beetje lucht uit de binnenband en floepte zo de binnenband terug in de buitenband. Zijn ogen twinkelden. Hij stak zijn hand naar me uit en zei: “Ik heet trouwens Mohammed.”