Was gezellig!
‘Ha, leuk! Te lang geleden. Ja, vertel eens over… Hé! Niet doen! Nee, ik wil niet dat je daar aan zit. Sorry hoor. Maar vertel eens over jullie nieuwe huis!’
– ‘Ja, we zijn net begonnen met… Hé! Híj mag daar ook mee spelen! Nee! Sámen. Wil je trouwens koffie?’
‘Ja lekker.’
– ‘Eh ja, dat stucwerk, nou dat is zó raar gelopen. Weet je nog dat ik vertelde over…’
‘Ho! Nee! Dat is niet jouw drinken. Die groene beker is van jou. Ja, goed zo. Sorry, raar gelopen? Wat?’
– ‘Had jij nou melk in je koffie?’
‘Ja, en suiker. Mag hij daar aanzitten? Nee, geef die maar even hier. Zet maar terug. Nee. Jij kan daarmee spelen.’
– ‘Kijk eens, voor jullie allebei een koekje! Hoe gaat ‘t met je werk?’
‘Ja, lekker. Wat doe je nou? Nee, niet op de bank! Oh nee, kut, overal kruimels. Sorry.’
– ‘Ah, ik stofzuig zo wel weer.’
‘Ja? Oh, sorry man. Ja, ik had gister een leuke… Wat heb je daar? Oh, een kikker! Of wat is het? Ja, die kun je duwen. Nu jij! Ja, hele leuke opdracht dus… Oh shit, die beker is omgevallen. Heb je een doekje?’
– ‘Ja, wacht. Zullen we anders even naar dat speeltuintje lopen?’
‘Ja, prima. We gaan naar de speeltuin! Ja! Waar is je jas? Zie je je jas? Pak hem maar. Nee, dat is niet jouw beker. Die groene is van jou. Ja. Armpje. Armpje erin. Ja. Andere armpje. Maar wat was er nou met dat stucwerk? Hé, waarom is je jas nu weer uit?’
– ‘Dat speeltuintje zit hierachter. Nee, niet met die stenen gooien. Straks doe je iemand pijn! Kom, even doorlopen.’
‘Oh, is dit pas ingezaaid? Niet in dat zand! Loop maar op de stoep. Hier! Kom es! Nee, dat is bah. Leg maar terug. Ja, goed zo. Kom!’
– ‘Auto! Pas op!’
‘Niet zo met die brievenbus klepperen. Dat is niet leuk voor de mensen die daar wonen. Waar was die speeltuin nou?’
– ‘Daar aan het eind. Wat zei je nou over die opdracht?’
‘Wat? Wacht even hoor, wat doet ‘ie daar nou? Kom es hier!’
– ‘Waar is de bal? Hoe komt ‘ie nou weer aan die auto? Mag jij daarmee spelen? Oh hij is van jou. Mag dat? Oh, dat is lief van dat jongetje hè?’
‘Waar is hij nou? Oh, shit. Kom eens hier. Dat is niet jouw tuin. Kom. Goed zo.
– ‘Nee, nu mag dat jongetje weer met de auto. De auto is van het jongetje. Zeg maar ‘dank je wel! Nee, niet huilen joh.’
‘Hé, wij gaan zo. Ik hoor nog wel hoe het gaat met jullie huis hè? Nee! Niet doen! Nou, doei!’
– ‘Ja, wij gaan ook. Niet gooien!! Succes met die opdracht!’
‘Die was gister! Haha!’
– ‘Oh, sorry! Ok. Nou ik spreek je snel weer! Was gezellig! Doei! Nee! Afblijven! Doei!’