Tussen Droom en Daan
Zo rood als de maan en kloppend als de watermeter wanneer ik onder de douche sta. Jouw handen zacht en stevig tegelijk. Ik wacht op jou totdat ik weet wanneer jij er bent. En dan niezen we samen over de heerlijkste gerechten heen. Soms drie keer, dan weer vier. En het gebrom van de auto’s aan de andere kant van het raam brengen mij weer op mijn plaats. Parelmoer uit de oesters, hoog in de lucht. Langzaam maar zeker. Je twijfelt en ik zeg; ‘Ja kom maar’. Kom maar langs en ik laat je de laatste tekeningen zien. Ze zijn niet mooi, want proces staat immers voorop. En dat terwijl je zegt met een vodje als dit niets te kunnen, ook al herken je daarin jezelf. Je loopt weg en ik zie dat het niet gaat. Alsof ik je langzaam kapot maak als je blijft. Alles dat ik je geef is vergif voor jou. En hoe vaak moet je nog nee zeggen?
Ik weet het. En tegelijk weet ik niets. Alles kan iets zijn en ik vraag mij af wat mijn volgende stap zal zijn. Wat goed voor mij is en voor wie dan ook. Drink ik nog wel koffie? Of plant ik nog wat bomen? Als de wind haar haren verliest, dan ga ik met haar mee om ze te vangen. Net als het konijn dat met de storm is ontsnapt. De fietsers vonden dat zielig voor het konijn, want het is een beetje dom, zo’n tam beestje. ‘Dat gaat het nooit redden in het wild’. Maar hoe kun je dat nu zeggen wanneer je het konijn niet kent? ‘Onderzoek heeft uitgewezen dat…’ En daarmee zul je het nu eenmaal moeten doen.
Het is niet makkelijk, maar wie heeft jou gezegd dat je de makkelijkste weg moet volgen dan? Maakt dat jou het gelukkigst? Het zusje zegt dat je je ijsje beter op deze manier kunt likken. Dan lekt het niet zo langs je vingers. Softijs is trouwens toch al niet lekker. Had dat zusje beter aan kunnen raden een ander ijsje te gaan halen. Als ze dan toch bezig is. En misschien vind je het zacht stromende ijs langs jouw vingers juist wel lekker. Dan is het niet meer zo koud. Iets in mij zegt dat het niet waar is. Dat het nu is. En dat ik dus gewoon mag zijn. En jij ook.