Studie van de straat
Studeren zet je aan het denken. Je zit achter je bureau, staart naar buiten en begint je dingen af te vragen. Zoals: Wat zijn de overburen toch aan het doen?
De bewoners van mijn straat vormen een bont gezelschap van studenten, gezinnen en een handjevol Bulgaren, als je het nummerbord mag geloven. In de zomer wordt menig tuinstoel naar buiten gesleept en op de stoep geparkeerd, blikje bier binnen handbereik, André Hazes uit de boxen schallend. Die tijd is nu voorbij. De avond valt vroeg, om een uur of vijf floepen de eerste kamerlampen al aan. Ik ga er eens goed voor zitten. Tijd voor een kijkje in het leven van de overburen. Links is een studentenhuis. De jongens die er wonen kleden zich om mysterieuze redenen graag aan in de woonkamer, in het bijzijn van hun huisgenoten. Een schril contrast met het huis ernaast, dat bewoond wordt door een stokoud dametje. De gordijnen worden er al vroeg gesloten maar bewegen nog verdacht. Schuin tegenover me woont een gezin. Moeder loopt het liefst rond in haar badjas die nét iets te kort is, vader is weleens buiten gesignaleerd met een piratenmuts op. Het oudste zoontje wordt consistent opgevoed: op huilen wordt gereageerd met “doe eens normaal!”. Het rechter huis ten slotte is een soort goochelhoed. Een jonge jongen, een koppel, een oudere vrouw, een kinderwagen: er blijven mensen uit komen. De exacte samenstelling is me na twee jaar in deze straat nog steeds een raadsel. Er is altijd wat te zien.
Het voelt alsof we een band hebben, de mensen van de overkant en ik. Ik weet hoe laat ze eten, welke programma’s ze kijken, waar ze hun reservesleutel bewaren… Wat zouden ze van mij vinden? Van mij daarboven, achter het bureau. Boven een boek waar ik niet in lees?
Hm. Studeren dus… Misschien was een bureau voor het raam toch niet zo’n goed idee.