Open armen en vuile blikken
Ik sta er weer, op dat steeds mooier wordende station. Het enige wat me dan ook verveeld is dat ik weer datzelfde traject moet afleggen, maar vandaag is het al meteen anders. De deuren gaan open en daar zie ik een muur van blauwe, afgeladen IKEA-tassen. Een kleine, getinte jongen in winterjas kijkt er voorzichtig overheen, bang voor hoeveel mensen er nu weer binnen gaan komen.
Haastig stappen de meeste mensen in en zoeken een plekje in de coupés. In de veronderstelling dat de coupés al vol zijn, blijf ik staan op het balkon. Dromerig kijk ik naar buiten. Vermoeid zet ik mijn telefoon uit, even rust. Ik kijk even om me heen en ik zie dat ik omringd ben door de blauwe tassen en het jongetje. Ik kijk om me heen en zie dat ik alleen ben met het jongetje en zijn moeder. Beiden zijn netjes gekleed, al zijn ze in mijn ogen wat warm aangekleed voor een prachtige dag als vandaag. Ze kijkt mij aan en vraagt me of we al bijna bij haar station zijn. “Ja zeker,” zeg ik en ik merk dat ze hier niet bekend is. Ik raak in gesprek met de moeder en kom erachter dat ze vluchtelingen zijn uit Syrië, gevlucht omdat er geen toekomst meer was. Zelfs niet voor de hoger opgeleiden zoals zij. Hopend dat ze met open armen werden ontvangen door de Europese Unie en Nederlandse regering, wordt hen nu geen blik waardig gekeurd. Zijn dit nou de vluchtelingen? De vluchtelingen waar iedereen maar wat over praat, maar ondertussen geen idee heeft wat voor mensen het zijn? De trein stopt, het eindstation. Ik help mevrouw met de tassen sjouwen en wens haar het beste. Is er dan ook maar iets wat ik anders had kunnen doen?
Vol ongeloof fiets ik naar huis, hopend dat deze twee prachtige mensen een mooi bestaan op kunnen bouwen hier in Nederland, samen met hun familie.