Mopperpot

Dit vriendenweekend is klagen verboden. Wie toch zondigt, moet een euro in de mopperpot doneren.
In de file, op weg naar ons huisje, kunnen we al meteen aan de slag met dat goede voornemen. ‘Kijk, daar groeien bloemetjes direct uit het asfalt. Dat hadden we nooit gezien als we hier met 120 langs waren gescheurd.’
Na veel tijd om eens lekker te mijmeren, want dat is het grote voordeel van in de file staan!, arriveren we anderhalf uur te laat op onze vakantiebestemming. De druilregen die onze aankomst begeleidt, is uitermate goed voor de natuur. De ontbrekende wc boven betekent dat je daar tenminste rustig kunt slapen zonder doortrekgeluiden en ook de doorzakbedden worden uitbundig geprezen. ‘Je zal maar helemaal geen dak boven je hoofd hebben’, constateren wij terecht.
Het is even wennen, dat niet-klagen, maar in de loop van het weekend worden we er steeds bedrevener in. Ook als de gourmetplaat het begeeft, halverwege de avond, blijven we lachen. ‘Gelukkig hebben we een koekenpan en gasfornuis.’ De eigenaar van de kapotte plaat doet er nog een schepje bovenop: ‘Nu heb ik mooi een reden om eens bij dat repaircafé te gaan kijken, als ik straks weer thuis ben. Daar wil ik al zo lang naartoe.’
Zelfs bij het dobbelen houden we de regels in de gaten. ‘Is dat niet jouw derde yatzee? Wat fijn voor jou! Ik streep ze wel weg, dat telt makkelijker op.’
Het anti-klaagsysteem werkt perfect, de stemming blijft positief. Al vragen we ons regelmatig af wat klagen eigenlijk is. ‘Ik constateer gewoon een feit’, klinkt het regelmatig ter verdediging. We houden het op negatief praten over iets wat toch niet te veranderen is. Als iemand met goede smaak de gordijnen van het huisje af gaat zitten kraken, ‘hoe kónden ze voor zo’n saaie kleur bruin kiezen!’, komt eindelijk de eerste euro in de mopperpot.
Die pot wordt uiteindelijk geen vetpot, maar voor de rest: niks te klagen.