De Patat-Generatie
Ik ben van mening dat Donderdagen altijd vrij ruk zijn. Als ik dan ook nog brak wakker word kan die dag me helemaal gestolen worden. Ik sta op en bespreek een existentieel dilemma met m’n spiegelbeeld; gaan we vandaag voor de nonchalant brakke student of gooien we het volle bak op zelfmedelijden en weg kwijnen? Hoewel ik normaliter zelfmedelijden beschouw als een open sollicitatie naar een kut leven, klinkt het vandaag toch wel lekker. Trui aan, pet op en dan een dagje naar jankmuziek van Nickelback luisteren. Om mijn voorkeur wat kracht bij te zetten haal ik mezelf even flink door de mangel. “Vent, kijk even naar jezelf. Je hebt het fysiek van een Keniaanse hardloper met een pigment complex, acné terwijl je de 21 al bent gepasseerd en je zusje van veertien heeft al een serieuzere relatie achter de rug ”. Dan loop ik naar de kast en trek er een trui met capuchon uit, verdiend. Ontbijt word net als tanden poetsen en douchen overgeslagen, geen half werk vandaag. Buiten is het éigenlijk net iets te lekker weer om de fiets te laten staan, toch sleur ik mezelf richting de bushalte. Als ik busje 128 in stap betrap ik mezelf erop de buschauffeur te begroeten met een knikje en een ‘goedemorgen’, direct gevolgd door een ‘softie’, dat laatste naar mezelf gericht. De bus staat vol met lotgenoten waarvan twee mensen mijn blik vangen, een koppel. Het meisje is, ondanks het feit dat haar gezicht in mineur staat, precies knap genoeg om mij vervelend bewust te maken van mijn keuzes van deze ochtend. Het gelaat van haar vriendje staat eveneens in mineur. Hij kijkt naar haar zoals een jongentje dat net 7 geworden is naar z’n blokkentoren kijkt; allemaal leuk en aardig, maar op een gegeven moment ben je er gewoon klaar mee. Ik erger me aan het voorkomen van deze gozer. Het is zo’n Amsterdamse hipster die zich hult in een burka van zwarte ‘Givenchy pieces’. Dan zeg ik grinnikend in mezelf ‘Vriend, jij bent vandaag écht totaal niet in de positie iets op iemand aan te merken’.
Terwijl buiten de zon doorbreekt staar ik de bus in, vermoeiden gezichten staren terug. Daar zitten we dan, de studenten van de patat-generatie alias de ‘Toekomst van ons land’. Busje 128, de metafoor van onze studententijd. We zijn allemaal op een ander moment ingestapt en we hebben allemaal ons eigen eindstation. Zolang het mag, blijven we allemaal krampachtig zitten. Ieder van ons hopend dat we op tijd onze zaakjes op orde krijgen, ieder van ons hopend dat de volgende halte niet de onze is.