Een vervelend leven
Mijn kleindochter van twaalf trok het dopje van haar IPod uit haar oor en vroeg me hoe mijn mobieltje er vroeger uitzag. “Had je ook al al Galaxy?”
“In mijn tijd waren er geen mobieltjes.”
Nu trok ze ook haar andere dopje uit haar oor en keek me verbaasd aan.
“Dus je kon ook geen appjes sturen? Hoe spraken jullie dan af?”
“We gingen gewoon naar elkaar toe of we spraken van te voren af. Of we hadden gewoon een plek waar we elkaar altijd zagen.”
“Hangplekken? Er waren dus toen ook al hangplekken en hangjongeren. Toch?”
Ik knikte en beaamde, dat er eindelijk niet veel veranderd was in de jeugd. Misschien dat we met kauwgom iets langer deden dan de huidige jeugd, want ’s avonds legde ik het stukje kauwgom op een kastje, of in een bekertje water om de volgende dag hetzelfde propje weer te kunnen vermalen. En we hadden in mijn tijd ook niet teveel problemen met gevaren, want ik zat altijd bij mijn vader achter op de bagagedrager met mijn benen wijd gespreid. Zonder steuntjes en zonder rugleuning. Ik hield me vast aan de schroefveren van het zadel. En als ons speelgoed kaal was geworden door het bijten, schilderde mijn vader zelf ons speelgoed. Verf die vol zat met lood en cadmium. En de achterdeuren van de huizen waren nooit op slot. Als niemand thuis was, ging je gewoon weer weg.
“Maar mobieltjes hadden we niet, schat. Dus als ik van huis ging, wist mijn moeder niet waar ik was. We gingen ’s morgens de deur uit en kwamen pas terug als de straatverlichting aan ging. En overal konden we spelen en nergens waren er ‘vieze mannetjesverzamelplekken’. “
Haar mond viel nog wijder open toen ik haar vertelde dat we geen Playstation, Nintendo of X-box hadden. Zelfs geen televisie of dvd-recorder. Wij speelden gewoon op straat. Een bal was voldoende en de meisjes hadden een stuk krijt om een hinkelbaan te maken. We waren zo creatief, dat er tal van spelletjes waren en wie die niet onder de knie kreeg, mocht gewoon niet meedoen.
“Dat is pesten”, merkte ze op.
Ik knikte en vertelde, dat de kinderen van vroeger om moesten leren gaan met teleurstellingen. Onderling werd er ook gevochten en we sloegen elkaar soms bont en blauw. Niemand kwam voor de rechter.
“Tjeetje…, ” merkte ze op. “Wat een rot leven had jij, opa.”