Zomersprotjes
Vandaag neem ik de trein. Ik neem hem met opzet een uur later om niet als een sardientje tussen de werklustige ambtenaren in een blikken doos te moeten zitten. Een rustige rit met de zon op mijn snoet.
Mijmerend. Observerend.
Dat heb ik in gedachten.
Ik kom aan op perron 3 en wring mezelf door een beige massa. Beige met rood/witte sjaaltjes. Instant stokt mijn adem. Niet alleen omdat het knapen van de scouts zijn (al is dat als chiromens een toegestane reactie), maar ook omdat mijn verwachtingspatroon niet meer strookt met de realiteit. De 1000 kerels springen op de trein. Ik spring mee. Van een spring-in-‘t-veld kan je moeilijk iets anders verwachten. En daar zit ik dan. Observerend. Iets minder rustig en mijmerend dan gepland. Ze zingen dat kamperen de mooiste zomersport is.
Mijn gedachten dwalen af.
Naar een door koeien kaalgevreten stuk gras.
Gifgroene tenten.
Onstabiele luchtmatrassen met onvoorspelbare ventielen.
Mierenkolonies die jacht maken op het allerlaatste zure beertje.
Roze teiltjes met ijskoud water om speelse katten van een wasje te voorzien.
Kabouterpudding met petit beurre-koekjes.
En zonneschijn. 10 dagen lang.
Vriendschapsbanden die, integenstelling tot de fietsbanden, niet lek lopen.
Spelen.
Vrijheid.
En het – toch wel – stiekem missen van mams en paps.
Reikhalzend uitkijken naar dat ene briefje.
De lieve woorden die via de binnenpost rechtstreeks hun plaats vonden in je hart.
Zingen. Springen.
Geen GSM.
Geen Facebook.
Alleen sociaal contact in zijn puurste vorm.
Like it.
Afscheid bij het kampvuur. Vonken, vuur en tranen met tuiten.
Mijn mannen hier hebben gelijk. Kamperen is de mooiste zomersport.
Ik begin mijn zomersprotjes – ondanks hun gejoel – precies toch een beetje graag te zien.