Uitgemoederd

Zes weken of zes maanden luidt het doodsvonnis. Het dreunt nog steeds na in mijn hoofd. Het is niet eerlijk, zegt mijn innerlijke stem. Ik ben net vier weken zwanger. Misschien vergissen ze zich.
De knokkels van mijn handen worden wit als ik me vastklem aan de stoelleuning en voorover buig. ‘Weet u het wel zeker?’
De man in de witte jas kijkt me onbewogen aan. ‘Hierover bestaat geen enkele twijfel. Wij zeggen altijd meteen waar het op staat. Mensen hoop geven is hypocriet.’
Mijn misselijkheid neemt toe. Het gevoel van onheil kruipt door mijn botten. Ik slik moeizaam.
‘Wat staat me te wachten?’
De witte jas speelt met een pen tussen zijn handen en wrijft over zijn voorhoofd. ‘Dat is moeilijk te zeggen. In ieder geval zullen de medicijnen verlichting brengen. Het vocht in het hersenweefsel zal deels worden afgedreven.’
‘Ik weet nog maar net dat ik zwanger ben. Hoe moet ik hier in hemelsnaam mee omgaan?’ Terwijl ik mijn vraag stel, zwemmen mijn ogen in opkomende tranen.
‘Wilt u een tissue?’ De witte jas reikt naar een doos tissues. De standaarduitrusting bij het voeren van slechtnieuwsgesprekken. Een spoor van mascaravlekken waaiert uit over het vlekkeloze wit van het papieren niemendalletje.
‘Uw man zal vast een grote steun voor u zijn. Heeft u broers of zussen?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Ik ben enig kind. Natuurlijk zal mijn man me steunen, maar dat is niet het antwoord op mijn vraag. Ik ben bang dat heftige emoties de gezondheid van mijn ongeboren kindje zullen aantasten. Hoe kan ik nu vrolijk een babykamer inrichten?’
‘Ik raad u aan om uw zwangerschap meteen te vertellen aan uw moeder. Dan betrekt u haar zoveel mogelijk bij het nieuwe leven wat in u groeit. Dat zal u allebei goed doen.’
Als een regen van confetti tuimelen de vragen door mijn hoofd. ‘Wat heeft u mijn moeder verteld?’
‘Nog niets, we wilden eerst met u praten. Uw moeder denkt dat ze een beroerte heeft gehad. Dat was immers onze eerste diagnose. U wilt nu vast naar haar toe. Ze ligt op de derde verdieping.’ Nog een handdruk en weg is de witte jas.
Verdwaasd zoek ik in het ziekenhuis de lift.
‘Ik ben hier in goede handen,’ zegt mijn moeder vrolijk. ‘Een infarct is niet dodelijk.’
Ik neem haar hand in de mijne. ‘Je wordt oma’, zeg ik zachtjes. Het H-woord hersentumor komt later wel…