To eat and be eaten
Groot en groen zit hij in mijn appartement: de sprinkhaan. Mijn kat merkt hem sneller op dat ik en luttele seconden later verdwijnt het arme beest in de kattenbek, om vervolgens weer uitgespuugd te worden. Sadisten, die katten, in hun gespeel met de prooi (al denk ik niet dat de kat persé kwaadwillende intenties toegedicht kan worden, dus sadisme is wellicht het verkeerde woord).
In kroeggesprekken over vlees eten en vegetarisme roep ik altijd stoer dat vlees eten helemaal niet principieel slecht is – eat and be eaten, thats nature. Maar zo stoer ben ik nu niet. Ik heb medelijden met de sprinkhaan. Misschien omdat je zo’n sprinkhaan niet zo vaak tegenkomt op 3-hoog in de binnenstad. Na vijf mislukte pogingen – verdomde snel, zo’n kat gevuld met jacht-adrenaline – lukt het me eindelijk om een kopje over de sprinkhaan te plaatsen zodat deze tijdelijk is veilig gesteld. Naast het kopje ligt een felgroen sprinkhaanpootje. Shit. Groeien die weer aan? Ik schuif er een kartonnetje onder en loop met het beest naar de galerij. Als ik hem daar bevrijd bestudeer ik eerst de schade. Hij heeft een even aantal pootjes, wat betekent dat hij er dus minimaal twee kwijt is. Niet zomaar twee pootjes zie ik. Zijn spríngpoten. Verdorie, en sprinkhaan zonder springpoten. Dat is een beetje als een hardloper zonder benen.
Misschien kan ik hem beter uit zijn lijden verlossen. Gewoon, een schoen pakken en bam. Dood. Die kroeggesprekken, waar ik het net over had, daar roep ik ook altijd om het hardst dat als je vlees eet, je ook bereid en in staat zou moeten zijn om de dieren die je eet zelf te doden. Je ogen sluiten voor de daad van doden die noodzakelijkerwijs is vooraf gegaan aan de productie van het speklapje waar je nu op kauwt, dat is gemakkelijk en hypocriet. Ik kijk naar de sprinkhaan maar ik doe het niet. Ken ik mezelf zo slecht? Het probleem is echter niet zozeer de moord zelf (althans, dat hoop ik dan in het kader van mijn eigen morele coherentie). Het probleem is: misschien, heel misschien, overleeft ie het wel. Een vriend van me zei eens "jij schaakt nog door met één koning". Een kans, hoe klein ook, laten liggen, dat kan ik niet. En dan zou ik nu die arme sprinkhaan van zijn kans op leven beroven? Ik noem het optimisme, sommigen in mijn omgeving noemen het naïef.
De volgende dag vond ik de sprinkhaan weer in mijn woonkamer. Vlak voor hij opnieuw in de bek van mijn kat verdween keek hij me spottend aan alsof hij zeggen wilde: "god, mens, wat ben jíj naïef".