Slip van de tong
Ik kan me er nog heel wat herinneren. Van die momenten dat je denkt ‘wat zeg ik nou’, of ‘wat doe ik nu weer’. De laatste gebeurtenis is zo vers als warme melk uit een overvolle uier. “Mijn telefoonscherm is zo donker, ik kan de berichten niet lezen”, klaag ik, terwijl we op een zonovergoten dag op weg zijn naar een festivalterrein. Geen antwoord, dus ik klungel zelf wat in de instellingen, zonder resultaat. “Hoe kan dat nou”, gooi ik mijn probleem nog eens in de groep. Maar niemand die op me let. Als ik mopperend de telefoon in mijn tas stop, kijkt één van de medewandelaars op en zegt: “Misschien omdat je je zonnebril op hebt.”
Gelukkig ben ik niet de enige wier hersenen niet altijd even snel schakelen. Hoewel, soms maken de hersenhelften juist heel snel contact. Mijn reisgenoot en ik zitten op een terras. Naast ons strijkt een man neer, lang haar, markante kop, bestelt een hamburger en drinkt zijn bier. Even werpt hij een blik op ons tafeltje. Ik geef onze buurman verder geen aandacht, maar mijn reisgenoot wel. Hij heeft in de gaten dat de man op de krant aast die tussen de koffiemokken op ons tafeltje ligt. Hij pakt de krant en steekt hem onze buurman toe. “Oh, bedankt”, lacht die verbaasd over zoveel attente vriendelijkheid. “Ik zag het aan uw oren”, antwoordt mijn reisgenoot.
Verbaasd kijk ik hem aan, normaal gesproken zeggen we, ‘ik zie het aan je neus’, maar ik sta er verder niet bij stil. Later komt de aap uit de mouw. Want mijn reisgenoot had de markante kop van de man op het terras wél goed bestudeerd en was tot de conclusie gekomen dat hij een enorme neus had. “Dus toen zei ik nog net op tijd oren”, lacht hij met blozende wangen. Hopelijk denkt onze terrasbuurman nu niet, dat er iets mis is met zijn oren. Want die waren juist schattig. Dat had ik dan weer wél gezien.