Lekker genieten
Ik ben in Italië. Het is jaren geleden dat ik voor het laatst met mijn ouders op vakantie ben geweest, dus het is voor beide partijen even wennen. Mijn moeder is overbezorgd en attendeert me op iedere naderende auto – en het liefst ook nog op iedere uitstekende stoeptegel. Mijn vader vraagt me om de tien minuten of ik me wel goed heb ingesmeerd. ‘Met factor vijftig? Je kuit ziet er echt een beetje rood uit hoor.’ Ik klaag op mijn beurt over hun (in mijn ogen) tergend trage gedrag.
Maar het is dan ook niet zomaar een vakantie, het is een fietsvakantie. ‘Móest je mee, of wilde je mee?, vraagt een vriendin verbaasd als ik haar vlak voor vertrek over mijn zomerplannen vertel. Ik zweer haar dat ik uit vrije wil meega. Ze kijkt me aan alsof ik krankzinnig ben geworden. ‘Je weet dat je ook gewoon kunt gaan genieten?’ Daar doet mijn familie niet aan, vertel ik haar. Mijn vader vindt ‘genieten’ een modewoord, net als ‘lekker’, en als liefhebber van de Nederlandse taal gruwelt hij van modewoorden. En dus ook van de uitvoering ervan.
Mijn vader heeft ‘geluk’, want genieten, ho maar. Met duizend graden Celsius is het bergje op niet leuk, maar bergje af ook niet. Op dag één (en minuut één) knijpt mijn moeder op een verkeerd moment in de verkeerde rem en lanceert zichzelf op het asfalt. Haar gezicht fungeert tijdens de landing als schuurpapier. Als mijn 13-jarige broertje zichzelf vervolgens ook nog met 55km per uur van een berg afstort, stelt mijn vader me gerust: ‘Hij heeft een goed reactievermogen, dat heeft-ie van mij’. Een dag later tuimelt hij zelf in slow motion (geheel in vakantie-thema, dat wel) van zijn fiets af. Zijwaarts.
Na vijf dagen komen we gehavend en vermoeider dan aan het begin van ons avontuur, eindelijk aan bij het Gardameer. ‘Volgend jaar gaan we gewoon weer naar Callantsoog,’ besluit mijn vader, ‘lekker ouderwets genieten’.