Het galmen van de kogel
“Doorlopen! Anders help ik je wel!” schreeuwde hij mij blaffend toe. Zijn ene hand als een vuist gebald, en de andere wees zwaaiend de richting uit die mij werd opgelegd. Het was een mooie avond geweest. De drank was goed gevallen en ik viel lekker mee. Jack was er ook, Mr. Jack. Als een kanonskogel kwam hij aan. Waar jongens verzuipen, zuipen mannen Jack. Daar stond hij, Jack, als één van de mannen. En ik ben al niet zo een drinker, maar die avond kon ik niet stuk. Ik zou niet wegrennen. Ik laat mij niet verjagen. Ik dronk, een regen van kanonskogels. Maar waar jongens verzuipen, zuipen mannen Jack! Al was het kind in mij allang dood. Anders had ik hem ook niet in de regen gezet. Maar als hij toch nog niet dood was dan was hij nu waarschijnlijk wel verdronken. Maar de avond was mooi. Ik stond nog!
“Doorlopen! Anders help ik je wel!” Schreeuwde hij mij blaffend toe. Maar ik zou niet doorlopen. Ik laat mij niet verjagen! Mijn hoofd wazig. Links, rechts, voor, achter. Balans. Zo schommelt die op mijn schouders. Balans is eigenlijk ook niets anders dan schommelen, het is maar hoe goed je kan schommelen.
“Zei ik je niet door te lopen!” Ik maak me breed en kijk hem aan. Met mijn meest vieze gezicht probeer ik te laten zien, dat ik deze avond al een jongen heb vermoord. Hij komt op me af en kijkt me woedend aan. Zijn ogen branden. Ik zeg niets, te dronken daarvoor. Maar ik kijk vies en doe geen stap achteruit. Bam! Als een kanonskogel kwam hij aan. Toen werd het donker.
Even later stond ik op met een zware hoofdpijn en meneer kanonskogel was weg. Alleen dreunde zijn galm nog door. Maar ik was er nog! Ik had me niet laten verjagen. Ik bleef even staan maar voelde de overwinning maar niet. Ik vertrok en lachte. ‘Ach, ik ben er tenminste ‘heelhuids’ van afgekomen.’
Al voelde ik toch dat er iets miste.