Shit! Het is barbecueweer!
Het hing al enige tijd in de lucht, er is mooi weer op komst. Zonder kennis van het weerbericht te hebben genomen kon ik dat voorspellen. In de tuinen naast die van mij werden al een paar dagen driftig voorbereidingen voor barbecuefestijnen getroffen. De een reed een complete buitenkeuken vanuit de schuur naar het terras, de ander stond roet te krabben van een verroeste gietijzeren bak.
Ik wist het, van het weekend word ik weer vergast door schroeiende kolen van onbekende herkomst die alle tuinen in een rookgordijnen laten verdwijnen. De ramen en deuren sluiten helpt niet, de giftige dampen dringen overal doorheen. Ik heb drie uitnodigingen om gezellig bij de buren te komen barbecueën beleefd afgeslagen.
Iedereen weet het, maar niemand geeft het toe. Vlees van de barbecue is niet te bikken, het is zwartgeblakerd, van binnen niet gaar en altijd veel te zout. Nadat het laatste stuk vlees is gecremeerd worden beleefdheden uitgewisseld.
‘Het was heerlijk John, wat is het geheim van jouw mooie vuur?’
Een van trots glimmende John geeft omstandig uitleg hoe je laag voor laag, briketten houtskool en spirituskolen in de barbecue moet verdelen. Daarna krijg je ongevraagd advies hoe het vlees op een barbecue te braden.
Je luistert braaf en zegt: ‘De volgende keer bij ons John!’
Het huis van John moet drie dagen luchten om de stank uit de woning te krijgen. Rennies gaan van hand tot hand om het zuurbrand te dempen, voor het toilet begint een file te ontstaan, lichamen willen het barbecuefestijn zo snel mogelijk kwijt. Gasten vertrekken met van pijn vertrokken gezichten snel naar hun huizen met luxe keukens die nog niet zijn afbetaald om iets eetbaars te bereiden.
Kleding verdwijnt in vuilnisbakken, vetspetters en brandgaten hebben de kleding in vodden veranderd.
De volgende dag staan vrouwen in de tuin barbecues schoon te schrobben, mannen barbecueën, vrouwen poetsen.
Gelukkig is barbecueën een eenmalig jaarlijks gebeuren.