Naam en schaam

‘Ik ben zó slecht met namen,’ hoor ik weleens. Of ‘Ik ben zó slecht met gezichten.’ Blijkbaar is minstens de helft van de bevolking een van de twee. Ik niet. Ik ben allebei. Ik ben slecht met namen én gezichten. Ik ben niet zoals bijvoorbeeld mijn zusje die een wandelende kaartenbak is van elk levend wezen dat ze ooit heeft ontmoet. Flik mijn zusje nooit iets want ze haalt je er gelijk uit bij een osloconfrontatie. Met haar kun je makkelijk ergens lopen en dat ze je ineens aanstoot: ‘Hé, is dat niet dat meisje dat twintig jaar geleden bij ons op de camping in Frankrijk stond?’ En dan weet ze er ook nog een naam bij.
Zelf ben ik al blij als ik een vaag gevoel van herkenning krijg bij een gezicht. Een naam is een onverwachte bonus en helemaal als ik ook nog weet wáár ik iemand van ken. Maar zelfs als die drie op magische wijze bij elkaar komen, bestaat er nog een kans dat het desastreus afloopt.
Zoals die keer dat ik in de stad een man zag wiens gezicht me voor de verandering wél iets zei. Tot mijn verbazing kwam er ook een naam mee: Paul. Het verscheen aan me als een opgespeld naamkaartje. Maar waar kende ik Paul precies van?
Hij kwam uit de tegenovergestelde richting in een smalle winkelstraat. Moest ik hoi zeggen of niet? Misschien kende ik hem wel van iets niet-leuks, had hij me ooit gestalkt of ik hem, of had ik gesolliciteerd bij zijn bedrijf en een flater geslagen. In dat geval kon ik maar beter doen alsof hij me niets zei.
Ik bleef mijn geheugen afgraven terwijl hij dichterbij kwam. De vrouw naast hem deed ook geen belletje rinkelen. En ineens was daar de epifanie. Hij werkte op mijn sportclub, hij maakte weleens een praatje met me. Dat was het! Vreselijk trots was ik op mezelf. Ik had hem niet alleen herkend, op tijd, maar ik had ook het verband weten te leggen in een andere omgeving, zonder de sportkleren waar ik hem normaal in zag. Helemaal blij met mezelf riep ik net iets te enthousiast ‘Hoi Paul!’, vanaf net iets te grote afstand. De vrouw keek me vuil aan. Om een en ander te verduidelijken en omdat ik gewoon een stom rund ben dat altijd domme dingen zegt zonder na te denken, riep ik erachteraan: ‘Sorry, ik herkende je niet meteen met je kleren aan!’