De syfilis van het hedendaagse paradogmatisme
We leven in een tijd waarin we ‘taal’ noch teken vertegenwoordigd zien. De vlucht van nu is de aankomst van morgen en teneergedrukt ondergaan we de weerlegging waarmee ieder discours zijn begin en einde hervindt. ‘Heen’ lijkt niet langer de tegenpool, doch eerder het verlengstuk van ‘weer’en beschramde zielen overzien het slagveld van hun toekomstherinneringen. Is er dan geen plaats meer voor hoop?
Zacht vervliegt de kromdans in onweerlegbaarheid. Vanzelfsprekendheden lossen op in een vuurzee van ongans teleurversneld maakbaarheidsdenken. Meervoudigheid transformeert zich tot de vloek van het postmoderne conclaafgerichte denken. We willen niet, maar verlangen des te meer. Van gene zijde tot de stuiterstronk van de moederziel: nergens lijkt de bereidwilligheid tot wedertroefzaamheid groter dan in het Europa van deze tijd. Hoe strofegericht willen we het nu nog hebben? Verroken wij nog langer? Verstramt ieder kaalslagbereid totaalplaatje in een taalzee van keramisch bedompte genoegzaamheid? Of misschien niet?
Heilige huisjes anno 2015 missen iedere vorm van functionele isolatie en gedane zaken functioneren niet langer in hun gekunstelde gaasbubbel. Bezinning brengt meer vloek dan verheffing. Doen is meer dan de som van daden. Luidwillig geschapen bedraven wij de grazige weiden der halfslachtigheid en dansend onder het beeldend fnuikende afdakje van onze eigen ziel. Tentoongenoten en terzijde geschaald raakt iedere vezel van inzicht verwikkeld in een tranenzee van getalsmatig animistische verschralingen.Hoe bedompt wil je het hebben?
Ongemakkelijk schuren we met de neuzen van onze schoenen tegen de drempel die het heden scheidt van een nieuw tijdperk van glaswollen idealen en in staal geplamuurde dromen. Vervliegende cognities en gereedschappelijke immuniteit verhullen de vleesgeworden nacht in ons daglicht. Daden van morgen weerspiegelen niet langer de geest maar benevelen eerder het voorgeborchte der psyche. Iets dergelijks zien we vandaag de dag al in Ermelo.
Identiteit verwatert en maakt plaats voor ontduiking en zelfsulfiet. De lucht, zoetblauw van verdrongen avondlucht en anijszuur van beluwd generositeitsgenoegen, verstuwt zichzelf in haar bijkans teleurgeslagen zelfkwadraat. Uit zompige moerassen der klaagdans herschept zich de nieuwe vluchtige mens uit zijn genotszuchtige tranendal. Verandering is hem niet langer heilig,maar dient tot een flexibele herdefinitie van zijn omschrijving. Net als in ’57 dus. En ook toen ging het goed.