Zoemende etters
Ik hou er niet van om aan te zetten tot haat of doodslag. Sterker nog: ik ben er faliekant op tegen. Maar voor één stuk ongedierte maak ik graag een uitzondering. Juist. De Mug. Nu het mooie weer Nederland eindelijk gevonden heeft, ben ik altijd op mijn qui vive voor deze – uit het niets opduikende – insecten.
De mug is een gespreksonderwerp wat regelmatig ter sprake komt tussen mij en mijn vrienden. Na één minuut hoor je mij dan zeggen: ‘maar waarom zijn die rotmuggen dan niet uitgestorven, net als de dinosaurus? Of doodgemept door Noach toen ze gezellig met zijn tweeën zaten te chillen?’ Vaak is het tegenargument dan dat de mug een belangrijke functie heeft in ons ecosysteem. Of zoiets. Daar houdt het gesprek meestal op door onwetendheid van mijn kant. Op school bij biologie lette ik nooit echt op. Ik was meer bezig met het adoreren van mijn vrouwelijke klasgenootjes. Vooral die met paardenstaart. Daar had ik altijd een zwak voor. Vooral als ze hun hoofd bewogen. Dan zwiepte dat staartje zo sierlijk heen en weer. Maar goed, waar had ik het ook alweer over? Oja, de mug.
Als je tegen mij begint over muggen, raak je bij mij een gevoelige snaar. verdrongen herinneringen aan duizenden muggenbulten, kapotte nagels van het krabben en chemische middeltjes uit de Franse ‘pharmacie’ spoken door mijn hoofd.
Als de lente begint ben ik vrolijk en zijn er weinig dingen die mijn humeur kunnen verpesten. Behalve die zoemende etters.
Ik zie mezelf nog lopen. Zomer 2011. Ik wandel over een bosrijke camping aan de Franse Rhône. Hier voelen de muggen zich het meest op hun gemak. En ik niet dus. Met mijn sokken hoog opgetrokken over mijn trainingsbroek en een vest met capuchon loop ik over de camping. Ik zweet me het apelazarus maar doe er alles aan om niet geteisterd te worden door ondraagbare jeuk op 30 verschillende plekken. Die muggen lachen waarschijnlijk in hun minuscule vuistje omdat ze zien dat ze de psychologische oorlogsvoering al van me hebben gewonnen. Ze vinden me vast een laffe tak, maar wat mij betreft prikken ze de andere campinggasten maar mooi lek.
Het begrip ‘lentekriebels’ krijgt opeens een negatieve lading. In plaats van paardenstaarten spotten vanaf het bankje bij mijn favoriete ijszaak, zit ik nu scheldend en krabbend op de bank. Mijn laminaat ligt bezaaid met neerdwarrelende huidschilfers maar dat boeit me niet. Die verrekte jeuk moet bestreden worden.
Doe mij maar warme chocomel, een bak sneeuw en bevroren voeten. Heerlijk.