Ik ben geen crimineel
Na een reünie van de school waar ik ruim zeven jaar gewerkt heb stap ik in de auto. Ik kijk terug op een gezellige middag met oud-leerlingen en -collega’s. Dan zie ik voor me politie op de weg staan en denk ik aan de twee wijntjes die ik zojuist óók heb gehad. Toch geen alcoholcontrole?
Ik heb nog nooit hoeven blazen. Sterker: ik ben nog nooit door de politie staande gehouden. Vandaag zal toch niet mijn twijfelachtige debuut zijn? Ik voel me goed, absoluut niet aangeschoten. Men zegt ook altijd dat je met twee drankjes op nog best mag rijden. Maar ja, ‘men’ zegt wel meer.
Tegen beter weten in stop ik vlug een kauwgumpje in mijn mond. Dan rem ik af en open het raampje. Een tamelijk jonge, vriendelijk uitziende agent buigt zich naar me toe en kijkt vlug de auto door. Nu komt het. Ik houd stiekem mijn adem in.
‘Goedemiddag mevrouw,’ begint hij. Daar gaan we. ‘Wij zijn op zoek naar criminelen, maar zo ziet u er niet uit, dus wens ik u een prettige reis verder!’
Ik adem uit. Huh? Ik kijk de man niet-begrijpend aan en laat tot me doordringen wat hij gezegd heeft. Ik zie er niet uit als een crimineel. Hoe ziet een crimineel er dan wél uit? Had ik een zwart balkje voor mijn ogen moeten hebben? Een strak mantelpakje moeten dragen of er juist superslonzig uit moeten zien? Had de auto naar wiet moeten ruiken en vol troep moeten liggen?
‘Eh…’ antwoord ik. ‘Dat is alles?’ En voor ik hem op andere gedachten breng en hij me toch laat blazen, wens ik hem eveneens een goede middag. Ik knik vriendelijk naar de agent, sluit het raampje en trek op.
Ik snap werkelijk niets van het gesprek, maar voel me fantastisch. Met een glimlach van oor tot oor rijd ik naar huis. Ik heb een toffe middag gehad en ik ben geen crimineel. De reünie, de politie én ik zijn geslaagd.