Formule 1: over brandend rubber en schone schijn
Begin jaren 80 maakte ik voor het eerste kennis met Formule 1. In die tijd trakteerden bekende namen zoals Ayrton Senna, Alain Prost, Niki Lauda en Nelson Piquet de kijker regelmatig op spektakel. Het zijn de helden van weleer. Het was de periode waarin Formule 1 nog een klasse was waar alles kon. Een sigaretje roken in de paddock pal naast de tankinstallatie was heel normaal. De monteurs liepen rond in korte broeken met Hawaï shirtjes aan, alsof ze rechtstreeks van het strand kwamen. Tegenwoordig zijn het allemaal mannetjes in dikke brandwerende pakken. Onherkenbaar vanwege de verplicht te dragen helm. In tegenstelling tot vroeger is de paddock al lang geen oord meer voor de normale sterveling. Alleen als je veel geld geeft heb je kans dat je er even een kijkje mag nemen.
Een verhaal apart zijn de bolides. Met toenemend verdriet heb ik de ontwikkeling van de vierwielers de laatste jaren gevolgd. Twee belangrijke aspecten spelen hierbij een rol: kostenbesparing en veiligheid. Vroeger waren het vaak nog de dikke 12 cilinder (turbo)motoren. Deze spuwden de bolides vooruit met een oorverdovend lawaai, de geur van olie en brandend rubber achter zich latend. De achterbanden waren zo breed als fietspaden. De vrijheid die de techneuten hadden is aan banden gelegd. Schrijnend voorbeeld is het motorgeluid. Sinds de invoer van het nieuwe FIA-reglement is het geluid gedegradeerd van gillende keukenmeiden naar opgevoerde grasmaaiertjes. Geef mij die gillende keukenmeiden maar! Natuurlijke inhaalacties zijn schaars. Door vlak achter een auto te rijden verlies je downforce wat weer niet bevorderlijk is voor de snelheid in de bochten. Tegenwoordig hebben de coureurs dan ook elk rondje enkele seconden de beschikking over meer power middels een zogeheten ‘push-to-pass’ knop. Inderdaad, uit eigen kracht of inventiviteit kan geen voorligger meer ingehaald worden. The Knight Rider is terug! "KITT, give me all your power !", wordt meerdere malen per ronde vanuit de cockpit geschreeuwd. Of zouden de coureurs zelf niet meer rijden en de schone schijn ophouden? Elke onderdeeltje van de auto wordt tegenwoordig continue door mannetjes achter computers gemonitord. Overal zitten sensoren. Als een coureur een scheet laat wordt dit geregistreerd. Dan lijkt het me ook niet meer dan logisch dat de auto’s ook vanuit het commandocentrum worden bestuurd, op afstand dus! Zou dit de reden zijn voor het herhaaldelijk uitvallen van Max, een haperende radiografische afstandsbediening…?