Bed, bad, boot
Stadskamperen, zo kun je het ook noemen. Als je het gewoon een beetje positief bekijkt. Je tent opslaan in De Pijp of een matje neerleggen in een kraakpand, hartje Amsterdam. Dat je na je vakantie niet terug kunt naar je woning, je geen kleren, geen zekerheid, en als het aan ’t bed-bad-brood-akkoord ligt ook geen maaltijd hebt wanneer je niet meewerkt aan je eigen terugreis, mag de pret niet drukken en is minstens avontuurlijk te noemen. Met je toiletrol onder de arm naar een nabijgelegen kroeg. Zonnetje schijnt, kat in ’t bakkie.
‘Excuse me?’. Ik kan niet plaatsen waar de stem vandaan komt. Ik kijk de kade af, maar er is niemand te bekennen. Ik ben bezig mijn bootje vaarklaar te maken voor het nieuwe seizoen. ‘Excuse me?’, klinkt het nog een keer. Ineens het besef: het komt onder het zeil vandaan. Ik begin te lachen; dat doe ik wel vaker in ongemakkelijke situaties. Horrorverhalen over zwervers die hun behoefte doen in boten flitsen door m’n gedachten. Mijn lach stolt op m’n gezicht. Mijn boot, mijn kindje! Ik roep, hij moet naar buiten komen. Een tandeloze jongen, een verlopen gezicht, een zweem van wat ooit schaamte was, komt van onder het doek tevoorschijn. Ik sta met mijn telefoon in de aanslag om een foto van hem te maken (aan de schandpaal, die ploert!) maar bedenk me dan dat hij net wakker is; ik wil hem natuurlijk niet verder ongemakkelijk maken. Eenmaal aan wal gaat hij rustig zijn slaapzak opvouwen. Ik word toch nog boos, en zeg dat hij op moet zouten.
Met allesreiniger, spa rood, een stel vrienden en muziek die volgen tijdens de vaart, wis ik de herinnering aan de stinkende man, rokend in mijn boot. In de middagzon geniet ik op een terras van kreeft, mosselen en een hippe gin tonic. Met een volle buik stap ik op de fiets en trek ik mijn vest over mijn handen heen. Het is nog best koud ’s avonds. Nog net geen zomer. Maar ook geen winter meer; de nachtopvang is al een tijdje dicht. Op straat zie ik een zwerver lopen. Mijn gedachten dwalen af naar vanmorgen, naar de man die van mijn boot zijn huisje had gemaakt. Ik bedenk me dat hij alleen een slaapzak en een zakje met brood bij zich had, verder niks. Waar zal hij nu zijn, wat brengt de nacht hem?
Stiekem hoop ik dat hij vannacht weer in mijn boot slaapt, en dat ik er nooit achter hoef te komen.