Mijn hel van 1996: Ajax – Juventus
Ik was erbij in 1996, bij Champions League-finale Ajax – Juventus in Rome. Het was de hel. In alles. Maar met de wedstrijden van woensdagvanavond en volgende week dinsdag is er hoop dat mijn ‘ondraaglijk leed’ voor eens en altijd verdwijnt.
Rotreis, verloren, helemaal kapot weer thuis. Dat is in het kort samengevat mijn bezoek aan de Champions League-finale van 22 mei 1996, Ajax – Juventus in het Olympisch Stadion in Rome. Woensdagavond en dinsdag strijden de mannen van nu weer tegen elkaar. Een toptalent als Matthijs de Ligt werd pas drie jaar later geboren, Frenkie de Jong was 1. Toch zullen ze het verhaal van 1996 kennen. Liepen er nou doping-Italianen of niet over dat Romeinse veld? We zullen het waarschijnlijk nooit weten. Maar ook zonder die wetenschap kan een nare smaak van een verloren finale worden weggespeeld. Al was het maar voor mij.
Verliefd op Litmanen
Gelukkig had ik kaarten, dat wel. Foto’s van toen helemaal niet, kwam ik deze week achter. Gek is dat, nu zou je er waarschijnlijk vijftig op je smartphone hebben. Een jaar eerder was ik een gefrustreerde twintiger die te laat was voor een ticket Ajax – AC Milan in Wenen, de finale die wél werd gewonnen. Ik had in het seizoen na de Champions League-zege al heel wat geld aan buitenlandse reizen met Ajax uitgegeven, dus naar Rome besloten we met een busreis mee te gaan. Mijn toenmalige vriendin was mee. Ze was stapelverliefd op Ajax-ster Jari Litmanen, maar ik was een prima tweede keus. Ik kon er mee leven, had was toch Jari hè?
Het gevoel over de finale was niet zo lekker. In de halve finale werd thuis zelfs nog verloren van Panathinaikos, elf Griekse houthakkers die boven zichzelf uitstegen. Zelf hadden ‘we’ Rijkaard en Seedorf niet meer, Overmars en Reiziger speelden niet, Kluivert zat half fit op de bank. En nee, het swingende Ajax waar de hele wereld een jaar eerder van genoot was deels verdwenen. We moesten het tegen de beulen van Turijn doen met Van der Sar, de gebroeders De Boer, Bogarde, Blind, Silooy, Davids, Litmanen, George, Kanu en Musampa. Als je nu bedenkt wie er naast Kluivert en trainer Van Gaal op de bank zaten, word je gillend gek: Fred Grim, Arnold Scholten, Dave van den Bergh en Nordin Wooter. Dat (tranendal) was het.
Hobbelend naar Rome
De heenreis duurde twee dagen, mon dieu wat duurden ze lang. Dag één eindigde om 22.00 uur in een of ander verlaten ski-oord in Noord-Italië. Daar stond een bord lauwe spaghetti en een bed op ons te wachten. Iets te doen (en bier) was er niet. Dag twee was dé dag. Rome was nog maar een paar honderd kilometer, dus een middagje hangen bij de Trevi-fontein zat er wel in. Mooi niet. Een lange stoet Ajax-bussen werd voorafgegaan door een politie-escorte. Tergend traag ging het. Het doel: zo laat mogelijk bij het voetbalstadion aankomen, zodat we de binnenstad zouden mijden. Nou oom agent, dat is gelukt. Ik ving een glimp op van de Sint-Pieter. Meer zouden we van Rome niet zien.
Met duizenden Ajacieden waren we, geweldig om te ervaren. Dat ik door een sintelbaan tussen veld en tribune het doel aan de overkant nauwelijks kon zien, ach, je kunt niet alles hebben. Ik zou er later achter komen dat mijn Metro-collega’s Enzo Peters en Tjerk de Vries ook in Ajax-shirt en met petje op het hoofd aanwezig waren. Ook zij zullen zich hebben verbaasd dat voor de wedstrijd René Froger This Is The Moment op het veld mocht zingen. René Froger. Bij de Champions League-finale.
Ster in wording Del Pierro
Juventus was een team van echte kerels en een groeibriljant. Een team vol dopinghoofden, maar genoeg daarover. De slager achterin heette Vierchowod, de grote mannen Deschamps en Vialli. In de spits stond een sluwe grijze postduif, Ravanelli. Terugzoekend bleek hij ondanks zijn haardos nog maar 28 jaar te zijn. De wereldster in wording was Alessandro Del Pierro. Juve speelde in blauwe shirts met rare gele sterren op de schouders. De warming-upshirts van Ajax waren nog erger. Van die witte vormloze dingen die je bij Zeeman koopt. In de aanbieding.
Het niet-zo-goede-gevoel van voor de wedstrijd werd na 12 minuten al werkelijkheid. Keeper Van der Sar en Frank de Boer begrepen elkaar niet. De grijze postduif profiteerde optimaal. Wie beelden op YouTube terugkijkt, ziet dat hij de bal op een onmogelijke manier vanaf de achterlijn binnenfrommelde. Ravanelli raakte het leder met zijn enkel ofzo. Hoe dan ook, 0-1. In mijn beleving viel de rest van de wedstrijd voor Ajax wel mee. Goed was het allemaal niet, maar kort voor rust bracht – natuurlijk hij – Litmanen ‘ons’ op 1-1. Een eeuwigdurende verlenging leidde tot niets.
Na de verlenging moest ik ontzettend nodig naar de wc. En niet alleen om te plassen. Eenmaal in het toilet ontwaarde ik een slagveld. Sorry als je nu op de vroege morgen in de trein nog slaperig je krantje zit te lezen, maar het leek alsof er een poepbom was ontploft. Zoiets goors had ik nog nooit gezien. Ik vluchtte. Hoe ik het tijdens de penaltyreeks heb kunnen ophouden is me nu volstrekt onduidelijk, maar het lukte. Ik heb vijf Juvemannen hun strafschoppen zien maken en ik heb Edgar Davids en Sonny Silooy zien missen. Wat ik daarna héél snel heb gezien: de bosjes naast het stadion om mijn wraak neer te leggen.
Vijfhonderd bier
De busreis terug ging in één ruk. We deden er een uurtje of 25 over. Alleen onze chauffeurs waren helden. Ondanks een drankverbod hadden zij een stuk of vijfhonderd blikken Heineken ingeslagen. Ze verkochten ze voor iets te veel geld en staken de opbrengst in eigen zak. Niemand die het in z’n hoofd haalde om de chauffeurs aan te geven, want we sliepen er prima op.
Kortom, tijd om woensdag en dinsdag mijn ondraaglijk leed te doen vergeten (ik overdrijf graag). De twee kinderen van mijn zus zijn hartstochtelijk Juve-fan en zin in een stroom aan uitlach-apps kan ik niet aan (ze kennen mijn leed niet). Dus wegspelen alsjeblieft, die irritante Italianen. Al had ik bij een overwinning in ’96 hier waarschijnlijk geschreven dat ik de drie mooiste dagen uit mijn leven had meegemaakt. Zo is met voetbalfans ook wel weer.