Op Urk
‘Zullen we even naar Urk?’, zegt ze, terwijl ik de afslag aangekondigd op een bord voorbij zie schieten. We hebben ongeveer een half uur speling op de doorreis tussen twee optredens en dus slaan we af, want soms moet je gewoon ergens heengaan als je dat toevallig ineens kan. Een lange, rechte weg brengt ons langs een hoge dijk naar het kleine Urk.
Ik weet eigenlijk weinig van Urk. Ik ken alle clichés, dat wel. Dat het zogezegd een achtergestelde, zwaar christelijke gemeenschap is waar de jeugd hevig aan de drugs zit. Zoiets. Ik ken ook een heel klein beetje geschiedenis. Dat het een eiland was, voordat de massale inpoldering van de Zuiderzee daar een einde aan maakte. En dat het van oudsher een vroom vissersdorp is met enorm veel vissersboten.
Aan het haventje parkeren we de auto. Het IJsselmeer schittert in de zon en als we de auto uitstappen ruikt het meteen naar vis. Oude en nieuwe vissersboten liggen langs de kades. Vissermannen, nog half in werkkleding, draaien sjekkies tussen netten op het achterdek. De bankjes rondom de haven zijn bezet door oude mannen die duidelijk sterke verhalen vertellen. Ze kijken ons na alsof ze een tennisbal volgen tijdens een tenniswedstrijd.
Hoe moet het zijn geweest voor de Urkers? Eerst altijd een eiland en dan zomaar ineens, door hogere machten bepaald, deel van het vasteland, bereikbaar via de rijksweg. Het moet toch effe wennen zijn geweest, stel ik me zo voor. Een andere wereld.
We wandelen door de kleine straatjes. Het weer doet fijn mee en we wanen ons een beetje op een Waddeneiland. Er hangt een eilandsfeer en het is gezellig druk tussen de huisjes. Plukjes toeristen en dorpelingen gaan moeiteloos langs elkaar heen. Uiteindelijk komen we uit bij ‘het kerkje aan de zee’, dat tegenwoordig dus aan een meer ligt. Grafstenen op het kerkhof van, naar we romantisch aannemen, lang geleden verdronken vissers. ‘Ik zou hier best kunnen wonen’, zegt ze en ik kan het me wel voorstellen. Het oogt als een vredig dorp, ver weg van alles dat kwaad, naar en moeilijk doet.
Ik weet nog steeds weinig van Urk. We waren er uiteindelijk ook maar zo’n twintig minuten. Maar het was lang genoeg om me te realiseren dat overal gewone mensen wonen, met gewone levens en gewoon geluk. Mensen zoals jij en ik. Ook op Urk.