Naar morgen, waar alles kan
Het was al nacht, de straten het domein van de opgeschoten boefjes, de trambanen leeg tot de vroege morgen. Ik liep haar naar huis en hoopte op geen afscheid, op de ’kom je anders nog wat drinken boven?’, waarvan iedere boerenlul weet wat dat eigenlijk betekent. Maar ze vroeg het niet, want er moest weer gewerkt worden morgen, zei ze. Ze gaf me een kus en ze glimlachte en beloofde dat we elkaar snel weer zouden zien.
In een portiek zoenen heeft de romantiek van dronkenschap. Het lijkt fijn, maar eigenlijk is het net niks.
Alleen liep ik naar mijn eigen huis, langs de lege straat, langs de lantaarnpalen, langs het water en langs de bomen van de stad. Er floot al ergens een merel.
Ik dacht aan waar dit het begin van zou kunnen zijn. In mijn hoofd zag ik een gezin, een huis vol kinderen, een zomerse middag in een tuin aan een picknicktafel. Zij een fleurige zomerjurk, ik een linnen broek. Appeltaart en aardbeien, liggen in het gras, voetballen en waterballonnen. Een droom van volmaakt geluk.
Hoeveel ruzies zouden we gaan krijgen als het wat zou worden? Wat zouden we tegen elkaar gaan zeggen waar we meteen al spijt van hebben? Aan wie van mijn vrienden zou ze een uitgesproken hekel krijgen en naar welke verjaardagen zou ik met tegenzin met haar mee naartoe moeten? Alle beren op de weg die relaties vroegtijdig opbreken, ik ken ze allemaal al wel. Ze zou me koppig gaan vinden, vervelend en ik zou misschien jaloers worden als ze naar een andere man glimlachte.
Een leven samen begint ergens in een portiek met een zoen. Het begin van misschien niets of juist van de rest van je leven. Toen ik bijna thuis was moest ik er van glimlachen. Spannender dan nu zou het misschien nooit meer zijn. Niet weten wat er gaat komen is het mooiste wat er is, want dan kan alles nog.
Vanaf hier liep ik naar morgen, waar alles kan. En ik had er verdomd veel zin in.