Want ik heb de zon
Een grijze lentedag. Striemende regenbuien, zomaar ineens. Een waarschuwing van de natuur dat we nog niet in de zomer moeten gaan geloven.
Ik was de stad ingegaan nadat ik thuis alles gedaan had wat ik moest doen van de wereld. Alleen aan een bar drink ik bier en kijk ik naar de mensen die zich door de regen ploegen buiten.
En dan verandert plotseling alles. Ze moet nieuw zijn in de bediening, want ik heb haar nooit eerder gezien. Daar is ze zomaar ineens. Zoals die regenbuien. Ik ben in één klap verliefd. Zoals een deur die openwaait met een zwiep en het hele huis in de wind zet.
Maar goed. Zoiets laat je gaan. Je kunt niet zomaar ineens tegen iemand zeggen die je nog nooit hebt gezien dat je verliefd bent. Ik drink mijn biertje op, reken af en vertrek. Dat is het beste. Het hoofd koel.
Tijdens de wandeling naar huis zit ze in mijn hoofd. Ik probeer het koel te houden, maar ze zit in mijn hoofd. Als ik de sleutel in het slot doe thuis, zit ze in mijn hoofd. Als ik de spaghetti afgiet later in de keuken, zit ze in mijn hoofd. Als ik in bed ga liggen ’s avonds, kan ik niet slapen, want ze zit in mijn hoofd.
De volgende dag is eveneens grijs. Dezelfde buien. Ik besluit, nadat ik alles gedaan heb wat ik moet doen van de wereld, wederom naar het café te gaan. Misschien is ze er weer. Misschien. Als ik er aankom, zit ze aan de bar. Mijn hart slaat een stuk of drie slagen over. Een man van 31 ben ik, maar ze reduceert me met een blik, staalgrijze ogen, tot een jochie van 12, knikkende knieën. En zonder dat ik iets aan haar vraag of er iets voor doe, zegt ze tegen me hoe ze heet. En ik stamel maar wat terug.
De lente doet rare dingen met mensen. Ik weet niet hoe of wat verder. Ik weet nog helemaal niks van haar. Maar verliefd ben ik wel. Ik loop niet meer, ik huppel. Laat maar vallen, die lenteregen, want ik heb de zon.