Ver van de maan
De maan is in trek. Er vliegt momenteel van alles heen. China heeft de achterkant gefotografeerd. Israël stuurt een sonde om een stukje maan terug naar de aarde te halen. De Japanners zijn iets soortgelijks van plan. De Verenigde Staten plannen zelfs om er weer met mensen heen te gaan en er rond te lopen. Het is een drukte van belang rondom de maan. Een heel gedoe. Als er maanmannetjes zijn, moeten ze zich flink bekeken voelen, de laatste tijd.
En dat terwijl het voor mij misschien wel het meest rustgevende is. De maan. Gewoon in de lucht, ’s nachts en soms overdag, wat ik als kind altijd gek vond, dat-ie er ook overdag kon zijn. Je kunt op de maan rekenen, in elk geval. Langzaam verandert hij met de nachten en de dagen van vol naar een sikkel en van een sikkel weer naar vol. Altijd hetzelfde. Altijd aanwezig. Altijd mooi.
Ik vraag me af wat al die landen er met al hun sondes, satellieten en ruimteschepen te zoeken hebben. Wat is er op de maan? Volgens mij niks. Het is er stoffig en leeg. En er staat naar het schijnt ergens een Amerikaanse vlag. Als je het mij vraagt kun je er beter vanaf de aarde naar kijken. Heel gewoon. Ik had ook niet per se de behoefte, zoals de Chinezen, om de achterkant te zien. Ik vind het prima dat ik niet weet hoe de achterkant van de maan eruit ziet. De voorkant is mooi zat.
Laatst stond ik met iemand die ik lief vind op een balkon, het was al lang avond. Ik wees omhoog, naar de maan. Dat-ie vol was, zei ik erbij. We keken en we zwegen. Toen ik even opzij keek zag ik dat ze de tot nu toe mooiste glimlach had. Waarom zou je naar de maan toe gaan als je er van hier vandaan al van moet glimlachen, dacht ik toen. Het was een mooie avond, zo ver van de maan.