Kinderen zijn hinderen
Mijn beste vriendin heeft een heftige kinderwens. De grap is dat ze niet van kinderen houdt. Op de dag van geplande babyshowers appt ze steevast af met een plotse buikgriep. In de periode van kraambezoek heeft ze altijd een zeer hardnekkige fantoom-koortslip. Ze is gelukkig en tevreden, tot ze met andermans brullende en rennende voortplantingsresultaten wordt geconfronteerd. Ze snapt er zelf ook niks van. Tevreden leefde ze haar leven, tot ze op een ochtend wakker werd en dacht: ik wil het. Ze geeft de kinderen van haar buren de schuld van haar plotselinge verlangen.
„Het is die schrille toonhoogte van kleuterstemmen die door de muren heen tot in je vezels doortrillen. Als krijsende vleermuizen. Blijkbaar heb ik een moedersonar die erop reageert. Als ik ze hoor brabbelen of roepen, word ik rusteloos.”
Ik kan het me voorstellen. Alcoholisten kunnen beter niet boven een kroeg gaan wonen, singles met een kinderwens moeten eigenlijk niet te lang in de buurt van families verblijven. Het confronteert ze te veel met alles wat ze niet hebben. Mijn vriendin heeft last van een klassiek gevalletje klapperende eierstokken, zoals dat zo fijnzinnig in Nederland wordt genoemd. Schrijver Hanneke Hendrix omschreef het wat mij betreft mooier: ‘Je bent als een puber die verlangt naar zijn eerste grote liefde. Je weet niet wat het is, maar je bent bang dat het je nooit zal overkomen.’
Ik zit met mijn kindhatende vriendin en haar moeder in een café en we hebben weer eens het babygesprek. Om ons heen natuurlijk vermoeide Randstad-ouders, die ingesnoerd door ergonomische babyzakken, hun koffiedieet op peil houden. We praten er luchtig over, alsof toeval niet een grote rol speelt in hoe een leven loopt. En we het, als we het écht willen, net als een paar schoenen kunnen regelen in een oogwenk.
„Kind, prijs jezelf gelukkig”, zegt haar rosé drinkende moeder. „Je hoeft nooit ruzie te hebben over rondslingerend lego of pindakaasboterhammen die tegen de muur zijn gegooid.”
We knikken instemmend. Elke avond naar de bioscoop. Alleen je eigen vuile onderbroeken wassen. En uitslapen! We kunnen eindeloos uitslapen!
„Je weet wat Jacob Cats schreef, hè?”
Mijn vriendin trekt haar wenkbrauw op. Niet eerder heeft ze haar moeder kunnen betrappen op literaire interesse. Laat staan het citeren van poëzie. Haar moeder gooit de laatste slok rosé achterover, wenkt de ober voor een nieuwe en zegt dan:
„Kinderen zijn hinderen.”
„Goh”, zegt mijn vriendin bedremmeld. „Bedankt voor de troost, mam.”