Wanhoop niet
Ik draai de sleutel om en doe de deur open van het huis dat ik achter me ga laten. Ik ga er weg omdat ik het benauwd krijg van het huis. Elke keer als ik de deur opendoe, grijpt het me naar de strot. Een huis kan zoiets met je doen. Het kan je ongelofelijk gaan tegenstaan en van een thuis terug een huis worden.
Het zijn maar muren met een dak erop, maar die muren kunnen op een gegeven moment je grootste vijanden worden. Bij mij was het een opeenstapeling van gedoe. Het is een oud, gammel pand. Slecht onderhouden. Ik woonde er boven een pizzeria, wat resulteerde in dat ik nu een hekel aan de geur van pizza heb. Rammelende gaskachels probeerden me een winter lang warm te houden, maar ze faalden. Kortom, het was rampzalig.
Maar het is voorbij. Met die dichtgeknepen strot kijk ik in de woonkamer om me heen. M’n spullen in dozen. Ik ben er heus ook gelukkig geweest. Dat wel. Ik laat me er meestal niet onder krijgen door de omstandigheden. Maar ik was er lang niet zo gelukkig als wat je van een huis mag verwachten.
Ik zal de deur deze week met genoegen nog enkele keren dichtsmijten. Elke keer als ik dat doe, is het een lekkere flinke stap dichterbij mijn mooie nieuwe huis. Een huis met centrale verwarming en zonder achterstallig onderhoud. En niet boven een pizzeria. Dat is misschien nog wel het beste van alles.
Mijn lieve vrienden en mijn lieve familie zullen de dozen en de spullen tillen, het busje rijden. We zullen na een lange dag tillen een biertje open sissen en tevreden naar de frisse, nieuwe chaos kijken. Een nieuw huis. Een nieuw stuk leven. Je moet altijd vooruit kijken als het nu beroerd is, heb ik geleerd. ‘Wanhoop niet, wanhoop niet, straks is het allemaal weer anders en misschien wel beter dan ooit, dus wanhoop niet, wanhoop nooit’, zoals een liedje van De Dijk zingt.