Now & Wow is Rotterdam op zijn best
Ik ga graag alleen uit. Zodra de zon onder gaat, verglijdt de realiteit langzaam in fantasie; ’s avonds zijn de straten net wat spannender, de mensen wat mysterieuzer. Een gore kelder wordt een nieuwe dimensie als er een discobal draait, een bonkend ritme brengt onderdrukte verlangens aan de oppervlakte.
Ik trek stevige schoenen aan, want ik wil dwalen en dansen. Zo glip ik sneller door de mazen van conventies. Ik hoef geen coherent zelfbeeld op te houden. Ik mag bewegen zo wild en zo lang als ik wil. En ik hoef geen gesprekken gaande te houden met overslaande stem over luide muziek.
Dit weekend ging ik naar de Now&Wow in Rotterdam. Na meerdere reboots van de roemruchte nachtclub en zijn festivals, zijn ze terug in de Maashavensilo. Nu niet in de gigantische hallen beneden, maar op de tiende verdieping, in de gewelven, intiemer en spannender dan het ooit bij ze is geweest.
In de rode lift omhoog klinkt klassieke muziek. Een groepje zenuwachtige bezoekers begint te joelen. Wat doe je in een situatie waar je uitkomst niet van kent? Je zoekt iets bekends, zoals het geluid van je eigen stem. Sommige mensen zijn hun eigen dj, daar komt niets doorheen.
Boven worden we opgewacht door de bimbo albino; in een witte bodysuit met witte pruik en rode dikke lippen was ze het wonderlandkonijn van deze wereld. Wie haar lief aankijkt, krijgt een shotje, vers getapt uit haar tepel.
Met warme boezemlikeur in de hand dwaal ik verder. Dieper in de muziek, terug in mijn geheugen. Ik kijk naar de dansers op het podium en zie mezelf daar weer als 18-jarige staan. In een stad die ik niet ken, maar wil veroveren, in een leven waarvan ik niet goed wist hoe het werkt, maar waar ik veel van verwacht. Ik durfde niet veel, maar deed van alles. Ik heb mezelf als een bord spaghetti tegen de dagen gegooid. Uit de slierten die bleven plakken, spelde ik een toekomst.
Alles komt vannacht voorbij; jong, oud, macho, gay, zwart, wit. En ze zijn allemaal zo verdomd blij dat ze er bij zijn. Typisch toch, overdag gunnen we elkaar het licht niet in de ogen, ’s nachts staren we elkaar verwachtingsvol aan. Ik bewonder en beweeg tot ik genoeg heb gehad, maar weet dat dit feest nog lang niet voorbij is. Wat een troost voor de stad om hier naar terug te kunnen keren.